Geslepen bijlen
Geslepen bijlen zijn het meest kenmerkende type werktuig uit het Neolithicum. Het vroegste voorkomen van geslepen bijlen is ook internationaal de definitie van de start van het Neolithicum. Vuurstenen bijlen werden al veel vroeger dan andere werktuigtypen herkend door mensen als oude vondsten. Bij neolithische bijlen wordt eerst via voorbewerking de ruwe vorm van een bijl geslagen, daarna wordt deze geslepen totdat een gladde snede ontstaat. Dit slijpen gebeurde vaak met behulp van grote grofkorreligge stenen, zoals de slijpsteen van Slenaken.
Slijpsteen van Slenaken, met slijpsporen (links) en in het landschap (rechts)
Bij het slijpen werd water toegevoegd zodat het vrijgekomen slijpsel van zowel de bijl als de slijpsteen afgevoerd kon worden. Na uren slijpen hield men zo een spiegelgladde bijl over. Niet alleen kan door slijpen een grote controle verkregen worden over de vorm van de bijl, maar door de regelmatigheid wordt ook de schok van het slaan over de hele steen verdeeld, waardoor minder kans is op breuken.
Er zijn meerdere typologiën voor geslepen bijlen, maar meestal wordt de simpele indelig gebruikt tussen geslepen bijlen met een ovale en een vierkante dwardoorsnede.
Geslepen bijlen werden, zoals de naam doet vermoeden, vooral gebruikt om hout te hakken. Ze werden vrijwel altijd in een schacht gebruikt. Hiervoor kunnen schachten/vattingen van hout, been en bot gebruikt zijn. Doordat de top (achterkant) van de vuurstenen bijl vaak smaller is dan het midden, klemmen de bijlen zich bij het slaan vanzelf in de vatting vast.
Bijlen worden vaak gevonden met beschadigingen aan de snede, ze zijn dan meestal bij het kappen gebroken. Vaak worden de bijlen als ze kapot zijn hergebruikt als kern, waardoor op neolithische vindplaatsen ook schrabbers, afslagen en spitsen met geslepen vlakken gevonden worden. Wanneer men een complete, onbeschadigde bijl vindt gaat het vaak om een offer of een grafgift.
Vervaardiging van een geslepen bijl (English heritage)