Steentijd archeologie

Ontdekkingsreis door de prehistorie

Jong- of Laat-Paleolithicum.

Inleiding.

Het jong paleolithicum, ook wel het laat paleolithicum genoemd heeft zich in Nederland pas na de koude periode van de Weichsel ijstijd kunnen ontwikkelen. De koudste periode van de Weichsel ijstijd ligt tussen 40.000 en ongeveer 15.000 jaar geleden. Een grote gletsjer die zich uit Scandinavië over de Oostzee verplaatste reikte tot Noord Duitsland. Daaronder lag een groot gebied waar het zeer koud was en waarin een soort poolwoestijn ontstond met een diepe permafrost. In de droge poolwoestijn werd door westelijke winden veel zand verplaatst uit het droge bekken van de Noordzee naar het gebied van het huidige Nederland. Tussen het koude poolwoestijn gebied en de Alpen strekte zich een enorm toendragebied uit. Ook dit gebied werd regelmatig door koude geteisterd.  Door de extreme kou werden dieren zoals de mammoet en de wolharige neushoorn steeds zeldzamer en stierven tenslotte uit. Ook de Neanderthaler verdween uit het landschap. Zijn laatst bekende plaats was een grot aan zee in Portugal. Ten zuiden van de de poolwoestijn waren in Zuid Europa op de uitgestrekte toendra,s een verscheidenheid aan dieren te vinden die op deze toendra's graasden of jaagden.

tekst

Zo waren er rendieren, herten, gemzen, wilde paarden, oerossen en bizons, beren, vossen, dassen, lemmingen en veel soorten vogels. Op alle dieren werd gejaagd door mensen die wij de jager/verzamelaar noemen. Deze jager/verzamelaar was de moderne mens, de homo sapiens sapiens die van Zuid Europa met de dieren mee naar Noord Europa trok toen de koude overging in een warmere periode. Van de dieren die bejaagd werden werd alles gebruikt. De huiden dienden voor kleding en als bedekking van de hutten of tipi's. De botten werden gebruikt voor werktuigen en naalden. Het gewei van rendieren werd gebruikt als houder of lemmet van vuurstenen werktuigen

Ongeveer 15.000 jaar geleden veranderde het klimaat en werd het ook in Nederland weer warmer. In het oudste Dryas van het laat pleni glaciaal smolt door het warmer wordende klimaat de ijskap en verplaatste deze zich langzaam naar het noorden Ook de toendra,s verplaatsten zich naar het noorden en er kwam in Nederland opnieuw begroeiing. Met de dieren die van de zuidelijke toendra's naar het noorden trokken kwamen ook mensen mee die zich hoofzakelijk voorzagen van voedsel door op rendieren te jagen en bessen en wortelen te verzamelen. Het waren deze mensen die nieuwe technieken meebrachten naar Nederland. Hun bewapening voor de jacht was meer gespecialiseerd en de wapens zelf waren doeltreffender gemaakt. Speerwerpers en pijl en boog deden hun intrede als jachtwapens. Het was niet alleen meer vuursteen dat werd gebruikt voor het maken van werktuigen en jachtwapens maar ook gewei, been en ivoor werdenbewerkt tot wapens en tot werktuigen. 

Uit veel vondsten van werktuigen valt af te leiden dat in het jong paleolithicum ook de magie en religie hun intrede deden in leefgemeenschappen.  Zo is in grotten oligist aangetroffen, een soort bloedsteen, waarvan uit onderzoek is gebleken dat het werd gebruikt om degenen die waren overleden, daarmee te bestrooien. Uit opgravingen is af te leiden dat tatoeages aangebracht werden op het lichaam. Naalden met sporen van bloed zijn ook in grotten aangetroffen en mogelijk gebruikt bij het aanbrengen van tatoeages. Lichaams beschildering kwam ook voor. Sierraden hadden hun weg gevonden in de leefgemeenschappen zo blijkt uit de vele vondsten van doorboorde schelpen, doorboorde dierentanden, benen en stenen hangers maar ook uit beeldjes van been en ivoor. In het Jong Paleolithicum ontwikkelden de mensen zich snel en kwamen er opeenvolgend een aantal verschillende bewerkingen van van vuursteen tot werktuigen die door hun typologie tot een nieuwe culturen worden gerekend, Vaak zijn die culturen genoemd naar de plaats waar er voor het eerst onderzoek naar is gedaan en waar de typologie van werktuigen is gedetermineerd. In de volgende hoofdstukken worden een aantal van  die culturen behandeld.

 

 

 

 


 

Hoofstuk I.

Hamburgcultuur.

Na de laatste extreme koude periode in de Weichsel ijstijd liep de temperatuur in Europa snel op. In het oostelijk deel van Noord Nederland ontstond een begroeiing met hoofzakelijk berken en struiken en het westelijk deel veranderde in een grote toendra. Het spreekt vanzelf dat op de toendra's de rendieren zich ontwikkelden en snel grote kudden vormden die op hun beurt weer jachtbuit vormden voor de uit het oosten meetrekkende jagers/verzamelaars. In het warmere klimaat begon ook de den langzaam aan terrein te winnen. Sporen van de jager/verzamelaar zijn in Noord Europa op een groot aantal plaatsen aangetroffen. Uit die sporen en de op de vindplaatsen aangetroffen werktuigen werd duidelijk dat de gemeenschappen van deze rondtrekkende jagers/verzamelaars verschilden en in culturen ingedeeld konden worden

Dubbele krombeksteker. Foto Toonbeeld.

Tussen 1920 en 1930 ontdekte amateur archeoloog Alfred Rust (1900-1983) rond Hamburg een tiental sites met een groot aantal speciaal voor de jacht ontworpen vuurstenen speerpunten. Het gevonden materiaal werd verder bestudeerd door de Duitse prehistoricus Gustav Schwantes die na zijn onderzoek de gevonden artefacten bestempelde als een cultuur van jagers/verzamelaars die hij in 1933 naar de vindplaats Hamburgcultuur noemde.

In de jaren na deze ontdekking in Noord Duitsland, werden ook in Noord Nederland, Noord Polen, Denemarken en  Zuid Scandinavië sites ontdekt die soortgelijke bewerkte speerpunten opleverden. In Noord Nederland zijn vindplaatsen van de Hamburgcultuur bij de plaatsen Ureterp, Siegerswoude, Houtigehage, Oldeholtwolde en het eiland Texel aangetroffen. De speerpunten uit de Hamburgcultuur zijn deskundig bewerkt en zien er vaak smal en sierlijk uit. Bekend zijn kerf en schouderspitsen en de gesteelde spitsen uit de late periode van de Hamburgcultuur.

                                                                              Klingschrabber.foto Christhope Brochard

 Klingschrabber 

Kerfspits. Vindplaats Ureterp. Foto Toonbeeld.
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Steelspitsen, krombekstekers en steelschrabbers zijn de prachtige werktuigen van de jagers uit de Hamburgcultuur die na de koude periode van de Weichselijstijd door Noord Nederland trokken

Een Hamburg vindplaats onder Ureterp.

Een ontdekking van een plaats in een nog niet verstoord heideveld bij de Prinsen dobbe onder Ureterp waar artefacten waren aangetroffen die mogelijk gerelateerd konden worden aan de Hamburg cultuur, leidde in 1943 tot een grootschalig onderzoek op die vindplaats. De archeoloog Assien Bohmers van de Rijks Universiteit in Groningen kreeg de leiding bij dit onderzoek. Bij de opgravingen op deze vindplaats die in 1943 en 1944 werden uitgevoerd werden in totaal 5436 werktuigen en afslagen aangetroffen. Opvallend bij deze opgraving waren de grote aantallen kerfspitsen (65), krombekstekers (74), stekers (122) en klingschrabbers (218). Daarnaast werden bij deze opgraving 326 klingen aangetroffen die van een bewerking waren voorzien.  Deze grote hoeveelheden vuursteen artefacten met een typische bewerking zoals eerder vastgesteld bij opgravingen uit de Hamburgcultuur maakten de opgraving bij de Prinsen dobbe onder Ureterp uniek voor Nederland.

In het boek dat ter gelegenheid van het 25 jaar Oudheidkundig Bodenonderzoek van professor Dr. Albert Egges van Giffen verscheen, uitgegeven door de afdeling Biologisch-Archeologisch Instituutb (BAI) van de Rijksuniversiteit te Groningen in 1947, werd door Assien Bohmers een artikel gewijd aan de opgraving bij de Prinsen dobbe onder Ureterp.

 Links een boortje en rechts een steker uit de Hamburgcultuur.foto's Christophe Brochard

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 Plaat 19 uit het boek Oudheidkundig Bodemonderzoek in Nederland uit 1947. De tekeningen zijn gemaakt door de archeoloog Johannes Minnes Minnema.

 

 

 

 

 

 

Aanvullende informatie: klik hier


   

Hoofdstuk II

Creswell of Cheddar cultuur.

Het zwaartepunt van de Creswell of Cheddar cultuur ligt eigenlijk buiten Nederland. Toch zijn bij een aantal opgravingen in Noord Nederland een aantal vuurstenen werktuigen opgegraven die onmiskenbaar toegeschreven kunnen worden aan de Chreswell of Cheddar cultuur. Onder anderen te Siegerswoude in Fryslân en Zeyen en Emmerhout in Drenthe zijn bij opgravingen tentringen te voorschijn gekomen van jagerskampjes waarbij onder anderen Cheddar of Creswell spitsen zijn gevonden.

De Creswell of Cheddar cultuur is eigenlijk een Engelse cultuur in het Jong Paleolithicum. Vooral in midden en zuid Engeland worden veel sporen uit deze cultuur aangetroffen. Natuurlijk was het voor de rendierjagers uit de Creswell cultuur goed mogelijk om ook de jacht ver buiten het Engelse gebied uit te oefenen. De Noordzee was 14.000 jaar geleden voor het grootste deel droog en rendieren trokken daar ook door,  gevolgd door de jagers. Het is daarom ook niet vreemd dat jagersgroepen uit de Creswell cultuur ook omzwervingen over de tegenwoordige kustgebieden van België en Nederland.

Bijzonder is de kunst die deze cultuur heeft achtergelaten in de rotsen aan de Engelse kusten. Voorstellingen van stilistische ingraveren van dieren, een bizon en een rendier zijn aan de kusten van Engeland aangetroffen. Pijlspitsen uit de Creswell en Cheddar cultuur hebben veel overeenkomsten maar kennen ook kleine verschillen in bewerking. Archeologen zijn van mening dat eerst de Cheddar spits er was en dat deze is bijgewerkt tot Creswell spits. Een Cheddar spits werd gemaakt op een kling. Door twee schuine afknottingen kreeg de Cheddarspits een soort trapezoïde vorm. Door de Cheddarspits niet tweezijdig maar eenzijdig schuin af te knotten ontstond de Creswell spits.

 

Cheddar spits

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 Sanden, Dr.W.A.B. van der - Enceclopedie van Drenthe


Hoofdstuk III

Tjonger of Federmessen cultuur.

In de periode van 12.000 tot 11.000 jaar geleden werd het iets warmer en veranderde het toendra landschap langzamerhand in een landschap met bossen van berken en dennenbomen. Deze warmere periode wordt het Allerod inter stadiaal genoemd.

In Fryslân was het Pieter Horjus (1887-1962) uit Eastermar die een de boorden van de Leijen op een zandkop de Kjellingen genoemd, een groot aantal jong Paleolithische spitsen en werktuigen verzamelde van een vindplaats. Deze artefacten waren van een afwijkende vorm van de tot dan toe gevonden jong Paleolithische artefacten. In de artefacten waren invloeden van het Franse Azilien terug te vinden. Op zich geen wonder omdat het wildaanbod van de jagers door een andere begroeiing ook was veranderd. Zo waren onder anderen edelherten, reeën en damherten het wild dat zich in de bosrijke gebieden ophield.

Aanvullende informatie: Klik hier

 

Hoofdstuk IV

Ahrensburg cultuur


 

Aanvullende informatie: klik hier

Bronnen:

Bomers A. - Oudheidkundig bodemonderzoek in Noord Nederland -Jong paleolithicum en vroeg mesolithicum.

Henstra,K.R - de Kjellingen, Horjus, Bohmers en Schwabedissen.

Laet S.J. de en Glasbergen W. - De voorgeschiedenis der lage landen.

Noort G.J. van - De migratie van jagers/verzamelaars van de Hamburgcultuur in de Noord Europese laagvlakte 13.000 - 11.000 BP.

Stapert D. - The late paleolitic in the Northern Netherlands.

 

 

foto 1. Jan Koelstra

foto 2. Dundinka en Jenissej

foto 3. Chris Henshilwood & Francesco d' Erico.

foto 4. Frans de Vries - Toonbeeld

 

Copyright © 2011 Archeoweb | Ontwerp en advies Jongsma Automatisering | Powered by WebsiteBaker - Certified Edition