Trechterbeker cultuur.
Tijdens de trechterbekercultuur wordt het duidelijk dat er in de relatie tussen mens en natuur veranderingen komen. In de voorliggende culturen waren de mensen afhankelijk van wat de jacht of van wat het verzamelen opleverde om in het dagelijks onderhoud te voorzien. Tijdens de trechterbekercultuur leren mensen steeds meer de natuur te beheersen. Akkerbouw en veeteelt nemen de plaats in van het jagen en verzamelen. Soms wordt dit verwoord als een Neolithische revolutie. De nieuwe bestaansbronnen geven aan het leven een zekerder basis hoewel misoogsten en veeziekten ook zeker een negatieve rol hebben gespeeld. Er zijn ook zeker een aantal eeuwen voorbij zijn gegaan alvorens de nieuwe boeren een bloeiende cultuur ontwikkelden. Immers het bos moest worden gerooid en in cultuur worden gebracht. Vee moest gedomesticeerd worden en er moest hout worden verzameld voor de bouw van boerderijen.
Boerderij uit de trechterbekercultuur die is nagebouwd naar aanleiding van afmetingen en aangetroffen paalgaten in de bodem.
De komst van de eerste boeren hebben daarna in Noord Nederland gedurende duizenden jaren het beeld bepaald in het landschap. Boeren nederzetting warenniet groot en de oppervlakte die werd ingenomen door cultuurland was nog vrij klein. Een verandering die de nieuwe boerencultuur was ook een materiale. Tijdens de periode ven het jagen werden werktuigen gebruikt gericht op het doden van een buit of op de bewerking daarvan. Voor het kappen van bomen en de bewerking van het hout werden bijlen ontwikkeld. Waren de eerste vormen van de bijlen nog ruw, al snel werd overgegaan tot het slijpen van de bijlen. Het materiaal waarop de bijlen van vuursteen werden geslepen wordt vaak terug gevonden in de vorm van slijpplaten van zandsteen of andere soorten zwerfstenen. Naast nieuwe werktuigen werden tijdens de Trechterbekercultuur ook potten en urnen van klei gebakken in een open vuur.
Een bijl van vuursteen uit de vroege periode van de trechterbekercultuur. Alleen de voorzijde bij de snede is geslepen. Vondst Jan F.Kloosterman.
Tijdens het gebruik van aarderwerken potten en urnen werden versieringsmotieven ontwikkeld op deze voorwerpen. Diep ingestoken korte lijntjes die voor het bakken in een motief werden aangebracht bedekten tijdens deze cultuur io een gegeven moment de hele buitenkant van de potten en urnen. Bij de motieven overheersen de vertikale evenementen. Aardig is ook dat bij onderzoek is komen vast te staan dat sommige boerenfamilies er een heel eigen patroon van bewerking van het aardewerk op na hielden. Bekende stijlen van bewerking zijn onder anderen de stijl van de Havelte groep met daarnaast die van de Drouwenergroep.
Trechterbeker aardewerk met gestoken motieven. Op de achtergrond de trechterbeker (een soort trechter in een potje) waaraan de trechterbekercultuur de naam ontleend.
De belangrijkste ontwikkelingen tijdens de trechterbekercultuur vinden we echter terug in de hunebedden. Daarvan is een deel bewaard gebleven op en rond de Hondsrug in Drenthe. Deze grote stenen grafkamers gebouwd van enorme zwerfkeien zijn niet alleen in Nederland terug te vinden. Vanaf de Scandinavische landen tot in Spanje vinden we langs de hele zeekust deze grote megaliet graven. Ze dienden voor het het bijzetten van overledenen van de boerenbevolking. Aan de overledenen werden soms rijke schatten meegegeven op hun laatste rustplaats en dan zij al die giften kunnen deskundigen een goed beeld krijgen van de leefwijze van de boerenbevolking uit de Trechterbekercultuur
Kijkje in de grafkamer van het hunebed.
In Drenthe zijn nog 53 hunebedden of delen daarvan aanwezig. Slechts 20 daarvan zijn nog in een originele staat zij het dat overal de kleinere keien die oorspronkelijk de gaten in de grafkamers opvulden, zijn verdwenen. Oorspronkelijk telde Nederland ongeveer 87 hunebedden die hoofdzakelijk verspreid over Drenthe op of in de omgeving van de Hondsrug lagen. In het begin van de 18e eeuw werden op grote schaal Drenthse keien gebruikt voor de aanleg van wegen en voor het versterken van de stenen glooingen van dijken. Onder anderen werd de zeewering van het voormalige eiland Schokland in het tegenwoordige Flevoland versterkt met zwerfkeien uit Drenthe. Nadat de kleinere stenen en steenkransen van de hunebedden waren verdwenen en gebruikt in projecten bleken ook de grotere keien van de hunebedden niet veilig. Er werden gaten in geboord en met dienamiet werden de grote dekstenen opgeblazen en in delen afgevoerd. Vooral de ingangen van hunebedden zijn verdwenen en soms worden van verdwenen hunebedden alleen nog restanten met boorgaten aangetroffen.
Zijingang van de grote grafkamer van een hunebed. Van de meeste hunebedden zijn de stenen van dit soort ingangen verdwenen.
Toen in de 18e eeuw veel hunebedden werden vernield en de stenen ervan werden geklopt voor het gebruik in wegen en beschoeiingen, namen de bestuurders van het Drentse landschap een besluit om verdere vernielingen van deze monumenten te voorkomen. Op 21 juli 1734 kondigden zij de volgende verordening af:
Alzo wij in gewisse ervaringe zijn gekomen, dat op veele plaatsen in deze landschap, in het verkopen en vervoeren van veldstenen, merkelyke excessen worden begaan, niet alleen door marltgenoten selfs, maar ook door meyeren en andere gedisqualificeerde ingesetenen, met te verkopen en removeren van marktstenen, voordestenen en andere scheidstenen, ja selfs ook van de soogenaamde Hunebedden, die, allenthalven, als waardige monumenten en van ouds beroemde gedenktekenen, behoorden geconserveert te worden: so is't, dat wij, mits dezen,wel ernstelyk interdiceren en verbieden aan alle en een iegelyk, om enige scheidstenen, mitsgaders de stenen van de sogenaamde Hunebedden, te mogen verkopen, removeren of vervoeren, bi de poene van hondert goldguldens t'elken reyse te verbeuren boven de waardije van de verkofte of weggevoerde stenen.
Wordende de scholtessen gerecommandeert en gelast, teges de voorgeschreven mesuses te vigileren en ook de ingesetenen deser landschap geordoneerd, de contraventeurs op de goorspraken aan te brengen, bij poene en breuken op het verswygen gestatueerr. En sal deze onse ordre stand grypen en strictelyk worden geexecueert, ter tyd daarover nader, ofte anders bij de Heeren Ridderschap, of bij ons sal syn gedisponeert.
Ondanks deze proclamatie bleef men in Drenthe bezig met het steenkloppen en werde regels nog vaak ontdoken. Vernieling en uitkleding van hunebedden om de stenen te gebruiken voor verharding was vaak geen opzet maar meer een tak van nijverheid en noodzaak om op het platteland van de opbrengst te overleven. Verordenigen om de hunebedden te beschermen werden steeds aangepast tot 1854. Daarna werden hunebedden aangekocht door het rijk of de provincie Drenthe en kregen ze de status van beschermde monumenten. In Drenthe verkeert geen enkel hunebed meer in de oorspronkelijke staat. De vulstenen en het dek is verdwenen en wat rest zijn de grote megalitische stenen van de eens vermaarde grafkamers uit de trechterbekercultuur.

Hunebed D15 in Loon bij Assen.
Het boerenleven tijdens de trechterbekercultuur ontwikkelde zich op de hogere zandruggen van het Drenths-Fries plateau. Omdat water één van de natuurlijke behoeften is van mens en dier zijn deze eerste boeren nederzettingen dan ook te vinden in de omgeving van riviertjes, beken, vennen en pingoruïnes. Bij de bouw van de boerderijen en het uitoefenen van het boer zijn was goed gereedschap een voorwaarde. Dat gereedschap bestond niet alleen uit geslepen bijlen maar uit tal van andere werktuigen van steen, bot of gewei. Bij het bouwen van boerderijen werden bv de muren van het gebouw opgetrokken uit gevlochten takken waaroverheen een mengsel van leem en mest werd gestreken. Dit mengsel voorkwam dat de muren bij het drogen zouden barsten en krimpen. Om het geheel vlak te smeren werden er gepolijste stenen gebruikt. Een soort neolitisch stucadoors gereedschap. Deze stenen, kubusstenen genoemd, worden vaak aangetroffen op plaatsen waar boerderijen hebben gestaand tijdens het Neolithicum.

Boerderijen waren vaak langgerekt en uit het uitmeten van paalgaten van boerderijen die zijn aangetroffen op het Drenths - Fries plateau blijkt dat veel van die boerderijen een lengte hadden tussne de 10 en 20 meter.On de boerderijen was een verdeling gemaakt waarbij het voorgedeelte werd bestemd voor het boerengezin, het woongedeelte, en het achterste voor het vee, het schuurgedeelte. In het woongedeelte was een centrale vuurplaats. Logischer wijze bracht een open haarvuur in het woongedeelte van de boerderij de nodige risico's voor brandgevaar mee. Om te voorkomen dat vonken van het open haardvuur in het rieten dag van de boederij terecht kwamen werd boven het vuur een huid van een koe gespannen. Opstijgende vonken van het vuur werden in de huid gedoofd en op deze wijze werd brandgevaar afgewend.
Het bos in de omgeving van de boerderij werd gekapt en het hout werd voor allerlei doeleinden gebruikt waaronder ook als brandstof voor het haardvuur in de boerderij. Nadat het hout was gekapt werden de overgebleven boomstronken en het andere stronkhout verbrand. De as werd vermengd met de aarde en op deze wijze werden steeds nieuwe akkers aangelegd. De akkers werden geploegd met een soort eergetouw waarvoor één of meer ossen liepen die de ploeg trokken. Vaak worden bij opgravingende ploegsporen van het gebruik van een eergetouw nog in de bodem teruggevonden.
Afbeelding van een eergetouw (neolithische ploeg) waarmee de grond werd bewerkt.
Op het ontgonnen land rond de boerderij werden gewassen verbouwd zoals gierst, emmertarwe, vlas en boekweit. Dat dit soort gewassen al tijdens de trechterbekercultuur door de boeren in Noord Nederland werden gebouwd, is komen vast te staan uit een stuifmeelpollen onderzoek in de grondlagen op de plaatsen waar tijdens deze cultuur nederzettingen waren gevestigd. Bij het oogsten werden voorraden aangelegd die bewaard werden in huisjes op staanders. Via een ingenieuze wijze werden met behulp van staanders met daarop ronde stenen huisjes gebouwd waarbij het voor ongedierte zoals muizen en ratten vrijwel onmogelijk werd om de vooraden te bereiken. Deze huisjes voor graanopslag worden spiekers genoemd.
Spieker of graanhuisje waarin de oogst werd bewaard. Onder het huisje de ronde stenen die moesten voorkomen dat het ongedierte bij de opgeslagen voorraad kwam.
Jagers en verzamelaars maakte hun kleding vaak van dierenhuiden en grassen. Tijdens de trechterbekercultuur kwam hier een verandering in. Er werd door de eerste boeren ook vlas verbouwd. De zaden daarvan dienen voor het maken van olie maar de vezels van de stengels werden gebruikt om garens van te maken. p tal van plaatsen worden spinklosjes teruggevonden die bewijzen dat men zich in deze cultuur bezig hield met spinnen en weven van garens van vlas. Het weefgetouw was in praktisch elke boerderij aanwezig waarbij bij de oudste weefgetouwen nog gebruik werd gemaakt van kleine zwerfstenen als gewichten die in de loop van deze cultuur verder werden ontwikkeld tot ronde spinklossen met een conisch gat. Voor het maken van schoenen werden gedroogde biezen en gedroogde bast van bomen gebruikt. Die bast werd ook gebruikt voor het maken van touw, fuiken, tassen en netten. Voorbeelden ervan zijn in het veen teruggevonden.
Geneeskunde deed z'n eerste intrede in de boeren gemeenschappen van de trechterbekercultuur. Het gebruik van geneeskundige werking van veel planten raakte meer en meer bekend. Onderzoek en vondsten suggereren dat er vaak een soort "sjamaan" (dorpsdokter) in de dorpsgemeenschappen aanwezig was die zich met ziekten en bezweringen bezig hield. Het gebruik van de gedroogde bast van de wilg als medicijn tegen pijn wat tijdens de trechterbekercultuur bekend. De werkzame stof uit wilgenbast is salicyne. Een middel dat ook nu nog wordt gebruikt als pijn bestrijder. Het gebruik van geneeskrachtige middelen wordt ondersteund door vondsten van napjesstenen waarbij in aangebrachte holten van een steen door middel van het wrijven met een kleinere steen kruiden konden worden vermalen. Een soort voorloper van de vijzel. Ook zijn er aanwijzingen van het gebruik van halucinerende stoffen. Het is bekend dat de sjamanen van het volk de Samen op Lapland hallucinerende middelen gebruikten om in trance te komen. Eén van de middelen die in het verleden werden gebruik voor het hallucineren is de vliegenzwam. Deze rode paddestoel met witte stippen bevat onder anderen de hallucinerende stof muscarine.
Dat ook in de prehistorie er kennis aanwezig was over de geneeskrachtige werking van sommige plantensoorten kan ook gestaafd worden met vondsten. Zo zijn bij opgravingen van een jong paleolitische nederzetting van rendierjagers in Oldeholtwolde in Fryslân, verbrande resten aangetroffen van wilgenbast. Uit de kleitabletten van Assyrische volken is gebleken dat zijn 4000 jaar geleden wilgenbast gebruikten bij pijnbestrijding van gewrichten. Ook in de rijd van de Farao's werd wilgenbast gebruikt tegen pijn en nog een beetje dichterbij, Hippocrates 377-460 die de geneeskunst uit de taboesfeer van de godsdienst haalde beval een exract van wilgenbast aan als pijnbestrijder. De wilg is een voorbeeld. Pijnbestrijdings en geneeskrachtige middelen die in de prehistorie werden gebruikt hebben ook nu nog steeds hun plaats in de alternatieve geneeskunde.
De omschakeling van jager/verzamelaar naar het boerenleven is zeer ingrijpend geweest in het bestaan van mensen. Eigenlijk is het een beetje te vergelijken met de omschakeling naar het computertijdperk in het einde van de 20ste naar de 21ste eeuw. Elke grote verandering heeft zowel positieve als negatieve punten. Die had de neolitische revolutie ook. Tijdens de culturen van de jagers/verzamelaars was het menu divers en bestond behalve vlees uit bessen, vruchten, noten, zaden en wortels van planten.
Tijdens de trechterbekercultuur werd de samenstelling van het menu éénzijdiger. Graanprodukten werden op stenen tot meel vermalen. Nadeel van deze methode was dat het steengruis van de maalstenen zich vermengde met het meel. Het eten van graanproducten leverde daardoor veel randbederf op. Door het eenzijdige menu in deze periode nam het aantal ziekten toe. Misoogsten en zware arbeid hadden veel invloed op het boerenbestaan. In de nadagen van de trechterbekercultuur blijkt ook nog dat groepen van buiten de boerennederzettingenovervallen en plunderen. Hunebedden worden noet meer gebruikt om de doden te begraven maar in de plaats daarvan vinden steeds meer begravingen plaats in graven op de akkers rond de nederzettingen. Vanaf 4.800 jaar geleden zijn de mensen van de trechterbekercultuur praktisch verdwenen van het Drenths - Fries plateau en ontstaat er door vernatting veengroei dat langzaam het hele plateau met een dikke laag veen overdekt.
Beuker, J. - Vuurstenen werktuigen technologie op het scherp van de snede.
Harsema, O.H. - van vuistbijl tot veenlijk.
Jager, Sake en Ginkel Evert van -Archeologie van de Stellingwerven
Klok, drs.R.H.J. - Hunebedden in Nederland.
Postma, L en Kloosterman, J.F. - Oerboeren in de Friese Wouden.
Postma, L en Kloosterman, J.F. - Gif of Gift in archeologisch perspectief