Neolithicum.
Inleiding.
Na de Weichselijtijd liepen over de hele aarde de temperaturen op. Een hogere vochtcirculatie leidde tot meer groei en meer diversiteit in de natuur. Onze voorouders hadden zich inmiddels over alle contingenten verspreid en voorzagen in het levenonderhoud door het verzamelen van eetbare planten en zaden en door het jagen op dieren of door te vissen. In het midden oosten, een gebied dat ook wel de halve maan wordt genoemd, ontstonden leefgemeenschappen en begonnen de daar wonende mensen op de vruchtbare berghellingen wilde granen te oogsten en ook te verbouwen. Stapsgewijs schakelden deze jager/verzamelaars over op de verbouw van gewassen waarbij ook de domesticatie en het houden van dieren kwam. Op deze wijze ontstond in het midden oosten aan de oevers van de Eufraat en de Tigris de eerste landbouw. In de daarop volgende jaren ontwikkelde deze landbouw en veeteelt zich onstuimig en vormde het gebied van de halve maan een centrum van maatschappelijke en culturele ontwikkeling.
Het gebied van de Halve Maan waar de eerste landbouw en veeteelt zich vanaf ongeveer 10.000 jaar geleden ontwikkelde.De overgang van jager/verzamelaar naar landbouwer is langzaam gegaan en nog steeds proberen wetenschappers te begrijpen wat de oorzaak is geweest van deze boeren revolutie. Het was ook niet een proces dat zich in één uniek gebied ontwikkelde maar op meerdere plaatsen tegelijkertijd plaats vond. Sommigen denken dat een oorzaak kan zijn de grote verdroging van de aarde in de Weichselijstijd waarbij de mensen meer en meer in de omgeving van waterbronnen zoals rivieren waren gaan leven. Daar ontdekten ze de op de hellingen de wild groeiende graansoorten zoals gerst, tarwe, eenkoorn en emmerkoorn. Graansoorten die al snel ingang vonden in de gemeenschappen en werden gezaaid voor de opbrengst. In die ontwikkeling maakten de jagershutten plaats voor grotere hutten en ontstonden de eerste gebouwen waarin naast een woongedeelte ook een bedrijfs en opslaggedeelte voor de geoogste producten werd gebouwd. Er ontstonden grotere gemeenschappen en opgravingen van de Neolithische nederzetting Göbleki Tepe waarvan de oudste delen op 9000 jaar geleden worden gedateerd, laten een beeld zien.
In Nederland zijn de eerste bewijzen van de Neolitische tijd in Zuid Limburg ontdekt. Onderzoek op vroeg neolithische plaatsen laat een omslag van jager tot boer zien die op z'n vroegst ongeveer 7.300 jaar geleden plaats vond in Nederland. De eerste nederzettingen van vroeg Neolitische culturen zijn aangetroffen ten oosten van de Maas in Zuid Limburg. In de omgeving van het Limburgse Stein, Elsloo, Sittard en Geleen zijn een aantal vroeg Neolitische sites opgegraven van deze eerste boeren cultuur in Nederland, de Bandkeramiek cultuur. Het is de eerste Neolitische cultuur die zich in Zuid Nederland ontwikkelde, aardewerk vervaardige, vuursteen bewerkte en daar schuren bouwde. De bandkeramiekers bouwden de schuren in een soort van clusters of nederzetting van vijf tot zes schuren ( een dorpsstructuur ).
In de Neolitische culturen was voor het eerst sprake van een soort economie. Mensen die bedrijfsmatig bezig waren met de productie van granen en vlees en daartoe dieren hadden gedomesticeerd en graansoorten hadden gekweekt. Het gedomesticeerde vee dat gehouden werd, bestond uit runderen, schapen en geiten en in kleinere aantallen uit varkens. De dieren werden gehouden voor de productie van het vlees, huiden, botten en soms melk. Daarnaast werden kleine velden bewerkt voor de verbouw van gekweekte gewassen zoals emmerkoorn, eenkoorn en gerst maar ook werden erwten, linzen, vlas en maanzaad verbouwd. Voor het aanleggen van de akkers werd bos gerooid. Bij het rooien en het kappen van bomen maakten deze neolithische boeren gebruik van vuurstenen of stenen bijlen of dissels. De akkers werden bewerkt met graafstokken. Nadat de aarde daarmee was losgehaald werd het zaad in het ontgonnen stukje land gezaaid. Op sommige plaatsen zijn de structuren van stukjes grond die gebruikt werden voor deze landbouw nog terug te vinden in de grondstucturen. Bij de teelt en verbouw van granen en andere gewassen raakte de aarde uitgeput en de boeren moesten meestal na vijf of zes jaar van de teelt een nieuw stuk bos ontginnen en bomen kappen.
In het grondoppervlak van een perceel bouwland in Drenthe zijn de structuren van de neolitische celticfields ook in de 21ste eeuw nog te herkennen.In de archeologie worden een drietal vroeg Neolitische culturen onderscheiden. De oudste cultuur is de Lineair Bandkeramische cultuur ( 7.500 - 6.400 jaar geleden. Deze cultuur werd gevolgd door de Rössencultuur (6.500 - 6.000 jaar geleden) en gevolgd door de Michelbergscultuur die rond 6.250 jaar geleden zich in zuid Nederland ook ontwikkelde.
1. Lineair Bandkeramische cultuur.
De Lineair Bandkeramische cultuur, verder LBK genoemd, is de oudste boeren cultuur in Zuid Nederland en is een uitloper van een groot gebied van deze cultuur in Europa. Opgravingen en onderzoek heeft inmiddels duidelijk gemaakt dat deze LBK boeren cultuur voorkomt van de Zwarte Zee in het oosten van Roemenië tot aan de kustlijn van Frankrijk. De LBK sites worden hoofdzakelijk aangetroffen in löss gebieden en dat is op zich niet verwonderlijk omdat de lössgronden vruchtbaar zijn. Vaak worden de vroegere plaatsen waar de LBK boeren woonden aangetroffen in de omgeving van water.
Oorsprong en verspreiding van de LBK boeren in Europa.Tussen 8000 en 7000 jaar geleden ontstaat in de Hongaarse laagvlakte een nieuwe boerencultuur die het aardewerk dat wordt gemaakt met motieven versierd. Dat geeft deze boerenbevolking een identiteit. Aan de motieven die bandsgewijs op het aardewerk werden aangebracht ontleent deze boerenbevolking haar naam "de bandkeramiekers" die wordt aangeduid als de Lineaire Bandkeramiek Cultuur met als afkoring LBK. Deze boerencultuur heeft zich snel over een groot deel van Europa uitgebreid. Ze moeten overal waar ze oprukten in het met oerwouden beboste gebied ook de daar nog levende mesolithische jagers hebben getroffen. Het is mogelijk dat ze zich hebben vermengd met deze jagers die mogelijk ook het nieuwe boerenleven zich ook eigen maakten. Opgravingen van nederzettingen van deze bandkeramiekers tonen aan dat het gunstige klimaat en de vruchtbaarheid van de lössgronden waar ze zich vestigden leiden tot een zekere welvaart" van deze nieuwe boerencultuur.
Boeren uit de eerste LBK cultuur bouwden grote boerderijen met soms enorme afmetingen. De grootste boerderij die naar aanleiding van de paalgaten in de bodem bij Stein kon worden gereconstrueerd was 37 meter lang en 7,5 meter breed. De constructie van hun bouwwerken bestond uit zware balken en stammen. Het dak werd gedragen door rijen staanders. Tussen de buitenste palen werden muren aangebracht bestaande uit vlechtwerk dat bepleisterd werd met leem en mest. Tussen de schuren werden ruimtes overgelaten en de meeste schuren waren in de lengte richting noorwest - zuidoost georienteerd. Opgravingen hebben laten zien dat de nederzettingen van de LBK boeren vaak uit drie tot vijf boerenschuren bestonden.
Reconstructie LBK nederzetting.
2. Rössencultuur.
De laatste fasen van de Bandkeramiekers in het westen worden gekenmerkt door geweld zo blijkt uit onderzoek. Blijkens deze onderzoeken lijkt het dat aanverwante groepen gewelddadige overvallen pleegden die hebben geleid tot een ontwrichting van de samenleving in de nederzettingen. Dit geweld heeft vermoedelijk geleid tot veel verlies van levens, verstoring van de landbouw en verlies van vee. In Zuid Limburg werden daardoor de nederzettingen steeds kleiner en verdwijnen ze van het Limburgse toneel zo omstreeks 7000 jaar geleden. Het is onduidelijk waar de bandkeramiekers daarna zijn gebleven.
Na een periode van enige honderden jaren verschijnen er nieuwe bewoners in Nederlands en Belgisch Limburg uit het gebied rond de Elbe die het boerenleven combineren met mijnbouw in Zuid Limburg. Het vestigen van nieuwe nederzettingen van deze boeren laat zien dat zij hun erf inrichten met verdedigingswerken. Kenmerkend voor deze nieuwe boeren zijn de langhuizen die ze bouwden en die voornamelijk gebruikt werden als schuur. We zien dat deze boerderijen een trapezoïde vorm hebben. De nieuwe boerencultuur die over een groot deel van West Europa wordt verspreid, wordt de Rössencultuur genoemd. Deze Rössencultuur wordt over een periode van ongeveer 500 jaar vanaf 6500 tot 6000 jaar geleden gedateerd en gaat dan over in andere boerenculturen.
Plattegrond opgraving Bad Domburg van een boerderij uit de Rössencultuur met trapezoide vorm.Bij Rullen onder Sint Pietersvoeren is een klein gebied terug te vinden waar de boeren uit de rössencultuur zich vestigden en naast het boerenbedrijf de mijnbouw ontwikkelden. In de mergel werden grote kuilen gegraven waaruit ze vuursteen dolven en bewerkten. Op de ateliers die op enkele plaatsen nog in het landschap terug zijn te vinden, worden nog halffabrikaten van bijlen aangetroffen. Ook werden op deze ateliers kernen van vuursteen bewerkt voor de afslag van lange klingen. Later onderzoek heeft ook uitgewezen dat op Rullen vooral de fabricage van halffabrikaten van bijlen en klingen heeft plaatsgevonden.
Klingkern en kling van het atelier in Rullen Sint Pietersvoeren.De gedolven en vervolgens bewerkte vuursteen op de ateliers van Rullen tijdens de Rössencultuur werd niet alleen lokaal gebruikt, maar vond ook een weg langs handelswegen naar een wijdere omgeving. De geel/grijze kleur van de vuursteen van deze locatie laat zich ook vrij gemakkelijk herkennen en artefacten die gevonden worden zijn ook door deze kwaliteiten van de vuursteen te herleiden naar de Rullense ateliers. De afgebeelde schrabber van Rullen vuursteen werd bv gevonden in Eckelrade.
In 2006 werd bij de aanleg van een gasleiding door het gebied onderzoek gedaan in de ateliers op Rullen. Daarbij kwam een grote hoeveelheid materiaal tevoorschijn. Naast het materiaal werden ook haardresten aangetroffen. Uit het onderzoek is komen vast te staan dat de oudste activiteiten ongeveer 6580 jaar geleden op Rullen plaats vonden. Vanaf dit tijdstip was er winning en bewerking van vuursteen. Ook daarna, zelfs tot in de bronstijd is er af en toe nog vuursteen gewonnen en bewerkt tot werktuigen.
Dat vuursteen op Rullen al veel eerder werd gebruikt voor het vervaardigen van artefacten bewijst de prachtige vondst van Ru de Vries die op Rullen woont en bij het werk in zijn tuin een prachtige vuistbijl boven water haalde. Deze vuistbijl is vervaardigd van vuursteen die op Rullen wordt aangetroffen en kan worden gedateerd in een ouderdom tussen de 60.000 en 40.000 jaar geleden.
Grote hoeveelheden aardewerk hebben de boeren uit de Rössencultuur niet nagelaten Toch kunnen er wel wat stukken getoond worden, getuige de hieronder afgebeelde Kogelbeker die uit scherven gereconstrueerd kon worden. In het aardewerk van de Rössencultuur zijn ook onmiskenbaar de banden met het lineaire bandkeramiek aardewerk uit de LBK cultuur terug te vinden. Er zal dus een relatie geweest zijn met de vroegere LBK boeren uit de streek.
Bijzonderheden over de Rössencultuur die tot nu toe uit onderzoek konden worden vastgesteld zijn dat deze boeren al huisdieren hielden en dat de hond een metgezel van de familie was in de boerderij. Ook over het begraven van hun doden zijn er gegevens bekend. Deze werden vaak begraven in de nabijheid van de nederzetting en vaak in gebogen, gehurkte houding.
Hurkgraf met kogelbeker uit de Rössencultuur.In hoeverre de boeren zich hebben verspreid over Zuid Nederland is nog niet bekend. Wellicht zullen in de komende jaren opgravingen van nederzettingen in het zuiden van ons land daar meer inzicht in geven. Een opgraving ten zuiden van Maastricht waarbij een kleine nederzetting uit deze cultuur aan het licht kwam heeft nog onvoldoende inzicht daarover gegeven. Bijzonderheden die wel bekend zijn is dat naast de Rössencultuur in dezelfde periode ook de Swifterbantcultuur ontstond. Ook menen een aantal archeologen dat Neolithische culturen in Groot Brittanië en Ierland zijn voortgekomen uit de Rössencultuur.
1. Swifterbantcultuur.
Bij opgravingen in de omgeving van Swifterbant trof men in 1966 de restanten aan van een vroeg neolithische cultuur. De vondsten bij deze opgraving weken af van de andere vroeg neolithische culturen zoals de LBK en Rössencultuur en sloten ook niet aan bij de noordoostelijke cultuur van het trechterbekervolk. Na een grondige inventarisatie van de vondsten en vergelijking met andere neolithische culturen besloten de wetenschappers dat het een nieuwe vroeg neolithischecultuur betrof die een overgang vormde van de cultuur van de jager verzamelaar naar een vroeg boeren bestaan. De cultuur werd genoemd naar Swifterbant en ging verder onder de naam Swifterbantculuur.
Hierna zijn ook op andere plaatsen zoals in het oosten van Flevoland en onder anderen in Barendrecht sporen gevonden van deze nieuwe neolithische Swifterbantculuur. De vroegste vondsten van de Swifterbandcultuur zijn aangetroffen bij de beroemde opgraving Harndinxveld - Giessendam die onder leiding van prof. dr. Leendert Louwe Kooijmans, hoogleraar archeologie, een schat aan gegevens over vroeg neolithische culturen bracht. In de Friese wouden en bij het dorp Bronneger in Drenthe zijn ook een aantal oppervlakte vondsten gedaan die in verband kunnen worden gebracht met de Swifterbantcultuur. Een site met sporen van bewoning is in deze gebieden tot nog toe niet aangetroffen. De cultuur werd aan de hand van opgravingen en sporen gedateerd tussen 7000 en 5500 jaar geleden. Sommige onderzoekers denken dat de Swifterbantcultuur de voorloper is van de latere trechterbekercultuur van de hunebedbouwers. Onderzoekers hebben onder Swifterbant de plattegronden van vier woonhuizen gevonden en aan de hand daarvan een boerderij kunnen reconstrueren.
Reconstructie boerderij uit de Swifterbantcultuur.Bij de opgravingen Hardinxveld - Giessendam kon aangetoond worden dat de eerste boeren daar meer dan 7000 jaar geleden gerst en emmertarwe verbouwden. het onderzoek leverde een schat aan gegevens op over deze eerste boeren in midden Nederland.
Op de afbeeldingen de kenmerkende werktuigen uit de Swifterband cultuur waarbij het opvalt dat er zeer veel gebruik is gemaakt van spitsen met een trapeziumvorm. Dit kan te maken hebben gehad met de bejaging van bepaalde soorten wild.
Swifterbant cultuur
Er zijn in de Friese wouden zijn weinig aanwijzingen voor de aanwezigheid van mensen uit het Vroeg-Neolithicum (ca. 7.000 - 6.000 jaar geleden). Het is mogelijk dat meer vroeg neolithische vondsten ontdekt worden die in verband te brengen zijn met de Swifterbantcultuur.
Nieuwe boerenculturen in het Neolithicum.
Vanaf ongeveer 5.500 jaar geleden vindt er een omslag plaats in de cultuur bij de bewoners in Noord Nederland. De rondtrekkende jagers kiezen onder invloed van andere culturen die vanuit het oosten worden meegebracht door anderen, een vaste plaats en naast het jagen worden dieren gedomesticeerd (tam gemaakt) die worden gebruikt voor de voedselvoorziening. Ook werd begonnen met het in cultuur brengen van kleine perceeltjes land waarop gewassen worden verbouwd. De jagershut verandert ook naar een groter onderkomen waarin mensen en dieren onderdak vinden. De jager verzamelaar moest voorheen steeds rondtrekken op zoek naar de plaatsen waar de jachtbuit was te vinden of naar de plaatsen waar bomen stonden die op een bepaald moment in het jaar noten of bessen droegen. Bij het dat rondtrekken van jagers sprak het vanzelf dat de bezittingen op dat rondtrekken waren afgestemd en dat er geen zware lasten meegezeuld werden. Toen een vaste plaats werd gekozen was er een mogelijkheid om meer persoonlijke bezittingen te hebben. Er werd voor het eerst aardewerk gebakken. Het premitieve keukengerei deed z'n intrede bij de bevolking die op vaste plaatsen gingen wonen. In Noord Nederland werden door de bewoners die een vaste bewoningsplaats hadden gekozen bekers ontwikkeld die uit twee op elkaar geplakte vormen van klei werden gemaakt. Een kommetje met daarop een brede kraag van klei werd gebakken in het open vuur. De aardewerk kommetjes werden opgebouwd door steeds een rolletje klei op een ander rolletje te plakken en daarna de buitenzijde glad te strijken. De kommetjes werden vaak voorzien van ingestoken patronen. Vermoedelijk werden de patronen aangebracht door met kleine takjes, stukjes bot of veren de motieven in de klei van de pot te steken. De potten die gevormd werden door een kraag op een kommetje te plaatsen en die daardoor een wijde opening hebben worden trechterbekers genoemd. De mensen die deze cultuur in Noord Nederland ontwikkelden waren de voorlopers van de eerste boeren. Ze worden in de geschiedenis het trechterbekervolk genoemd. Deze cultuur heeft zich tot ongeveer 4800 jaar geleden in Noord Nederland verder ontwikkeld.
De nieuwe bewoners namen ook hun riruelen mee. De sporen daarvan vinden we terug in de hunebedden die in Nederland vooral zijn terug te vinden in Drenthe. Hunebedden komen niet alleen in Drenthe voor maar in haast alle landen die grenzen aan de Noordzee van zuid Zweden tot Spanje en in Groot Brittanië. De verschillen in de bouw van de hunnebedden in Europa zijn groot en vaak heeft dat ook te maken met het beschikbare materiaal. Hoe men het voorelkaar kreeg om de soms tientallen tonnen zware stenen bij elkaar te brengen en er een hunebed van te bouwen is nog niet helemaal duidelijk maar een aantal onderzoeken hebben wel aangetoond dat deze tonnen zware stenen verplaatst kunnen worden door ze op rollers van boomstammen te schuiven naar een plaats waar ze kunnen worden gebruikt voor bv de bouw van een hunebed. Het bouwen en oprichten van een hunebed is een zeer nauwkeurig werkje geweest. De grote stenen werden zorgvuldig gekozen voor wat betreft de plaats in de constructie en de positie in het geheel. De openingen tussen de grote stenen werden opgevuld met kleinere stenen en er werd een opening gelaten om in de ruimte (grafkelder) van het hunebed te komen. De opening werd vaak gemarkeerd door een aantal grote stenen waardoor een soort "poort" ontstond. De poort in de hunnebedden is op het zuiden gelegen en dit zou te maken kunnen hebben met een cultus die in gebruik was tijdens de trechterbeker cultuur. In de kelder werd de vloer gevormd uit kleine steentjes en zand. Rond een aantal hunebedden is een buitenkrans van stenen aangebracht. Het is vrij aannemelijk dat alle hunebedden met een laag grond werden bedekt waardoor een soort heuvel in het landschap ontstond en dat alleen de poort werd opengelaten.
Onderzoek in hunnebedden door onder anderen Albert Egges van Giffen (1884-1973) leverde op dat in de periode dat een hunebed werd gebruit er honderden doden werden bijgezet. De verzamelde scherven van aardewerk toonden aan dat er in sommige hunebedden meer dan 600 verschillende aardewerk urnen en schaaltjes aanwezig waren geweest. De scherven toonden haast allemaal de typisch met steek motieven gestoken bewerking uit de Trechterbekercultuur. Het is vrij zeker dat het aardewerk met giften van voedsel als offergave werd meegegeven aan de doden. Het aardewerk domineert bij de hunebedvondsten maar ook andere voorwerpen zoals vuurstenen bijlen en pijlpunten, kralen van git en barnsteen werden gevonden bij het onderzoek in de hunebedden. Hoewel in Noord Nederland alle hunebedden als eens onderwerp zijn geweest van onderzoek komen er nog steeds nieuwe feiten aan het licht over het vroegere hunebedvolk. In de Schandinavische landen zijn nog ongerepte hunebedden aanwezig die bij hedendaags onderzoek weer nieuwe feiten aan het licht brengen die van belang zijn voor het Nederlands onderzoek.
Qua ontwikkeling vond er in de trechterbeker cultuur een soort revolutie plaats. Niet alleen werd er aardewerk ontwikkeld, werden er dieren gehouden en gewassen verbouwd, ook het gereedschap onderging een grote verandering. oor de eerdere jager verzamelaar gold een wapenuitrustig in de vorm van een speer en een pijhl en boog als voornaamste gereedschap om bij het jagen een buit te verschalken. Tijdens de trechterbekercultuur schakelden de mensen langzaam om van rondtrekkende jagers naar op een vaste plaats wonende boeren. Bij het bewerken van akkers voor de verbouw van gewassen zoals emmerkoorn en vlas moesten eerst stukjes bos worden geruimd alvorens er gewassen verbouwd konden worden. Hierbij deden stenen bijlen hun intrede als nieuw gereedschap waarmee bomen konden worden gekapt. Ook kwam"er gereedschap om koren te malen. Tussen twee stenen, een loper en een legger werd graan vermalen tot meel waarvan men op een open vuur koeken bakte. Er zijn vijzels gevonden bestaande uit door pecking uitgeholde zwerfstenen waarbij men de holte gebruikte om met behulp van een ronde steen kruiden te vermalen. Bekend is dat gemalen wilgenbast in de trechterbeker cultuur al gebruikt werd als pijnstiller
Er is nog geen opzienbarend onderzoek gedaan maar het gebied van het Nationaal Landschap de Noordelijke Friese Wouden herbergt tientallen sites die sporen dragen van de trechterbekercultuur. Aardewerk uit deze cultuur wordt niet in grote hoeveelheden aangetroffen maar toch zijn er een aantal vondsten bekend. Amateur archeoloog Lammert Postma trof onder Kootstertille een scherf van een trechterbeker aan met een fraai ingestoken motief. Een afbeelding van dit stukje aardewerk is te zien op één van de doeken in de raadzaal van het gemeentehuis in Buitepost. Beelden kunstenares Anke Kuypers uit Boelenslaan nam het stukje aardewerk op in haa expositie "Tekens van de tijd". In een aantal musea zoals het streekmuseum te Burgum en het IJstijdenmuseum te Buitenpost worden in exposities vondsten uit de trechterbekerculuur van het Nationaal Landschap getoond.
In het gebied van het Nationaal Landschap de Noordelijke Friese Wouden zijn een aantal amateur archeologen en gewezen amateur archeologen actief bezig of actief bezig geweest met het verzamelen van voorwerpen op de in dit gebied liggende sites. Zij hebben ongelooflijk veel verzameld n het gebied. Het wachten is op een onderzoek waarbij ook in het Nationaal Landschap de Noordelijke Friese wouden een aantal bekende sites worden opgegraven en geinventariseerd.
Stukje van trechterbeker aardewerk gevonden door amateur archeoloog Lammert Postma op een vindplaats onder Kootstertille
Bronnen.
Deeben J. e.a. - Archeolologisch onderzoek in de omgeving van het prehistorisch vuursteenmijnenveld te Rijckholt - St.Geertruid.
Deeben J e.a. - De Steentijd van Nederland.
Grooth de M.E.Th e.a. - Op goede gronden.
Klok R.H.J. - Hunebedden in Nederland.
Kooijmans L.L. - Onze vroegste voorouders.
Neste T. van - Neolithisatie van de Benelux.
Raemaekers D.C.M.- Het vroeg- en midden Neolithicum in noord- midden- en west Nederland.