Het Mesolithicum in Noord Nederland.
Inleiding Mesolithicum - Middden Steentijd.
Ongeveer 10.000 jaar geleden kwam er een definitieve klimaatsverbetering. Het werd warmer en dat had invloed op het gebied in Noord Nederland. De grote vlaktes veranderden langzaamaan in bossen en dat leidde tot een verandering in de dierenwereld. Die verandering dwong ook de jagers zich aan te passen. Deze warmere periode is het best te dateren in de loop van de Boreale periode. Het warmere klimaat heeft niet alleen gevolgen voor Noord Nederland maar ook in Noord Duitsland en Denemarken ontstaat een warmer en vochtiger klimaat dat daar ook tot veranderingen leidt voor mens en dier. Er vond een omschakeling plaats bij het jagen. Niet de jacht op de open vlaktes op grote kudden trekkende dieren maar een jacht in beboste streken op standwild was voortaan het doel. Werktuigen voor de jacht werden door de jagers aangepast op de jacht op standwild.
Een aantal feiten zijn goed om genoemd te worden. Amateur archeologen vinden veel artefacten die toegeschreven kunnen worden aan een bepaalde cultuur of die geplaatst kunnen worden in een bepaalde tijd. Meestal wordt bij het vaststellen van de cultuur en de datering, als voorbeeld de typologie gebruikt van de artefacten die op andere plaatsen bij opgravingen zijn aangetroffen en waarvan de ouderdom door onderzoek is vastgesteld. Dit soort vergelijkingen gaan alleen op als van die opgravingen ook gedegen verslagen aanwezig zijn waaruit goede conclusies kunnen worden getrokken. Jammer genoeg zijn van de vele opgravingen die op Mesolithische sites zijn gedaan op het grondgebied van het Fries - Drents plateau, de gegevens niet of onvoldoende uitgewerkt. Het is een manco als wetenschappers wel een breed onderzoek doen op en in Mesolithische sites waarbij veel gegevens beschikbaar komen, maar verzuimen die gegevens goed uit te werken.
Bij onderzoeken naar de Meslolithische cultuur worden soms concentraties van woonsteden of verblijfplaatsen bij elkaar gevonden. Het is een teken dat men, anders dan in het Jong Paleolithicum, voor langere tijd een plaats koos om te wonen of te verblijven. Het ontdekken van een Mesolithische vindplaats is in veel gevallen te danken aan de oppervlakte vondsten gedaan door amateur archeologen. Zij zijn het vaak die wetenschappers attenderen op de sites waarna verder onderzoek volgt. Bij een opgraving van een dergelijke vindplaats gaan onderzoekers met grote zorgvuldigheid te werk. Alle niveau's van de vindplaats worden bij opgraving ingemeten en alle aangetroffen artefacten en andere materialen worden met grote nauwkeurigheid in getekend. Een opgraving moet meer opleveren dan artefacten alleen. Bij een opgraving moeten vragen beantwoord kunnen worden waarom mensen juist die plaats uitkozen voor bewoning. Waren er misschien goede jachtgronden in de omgeving met veel wild. Was er in de omgeving visrijk water. Was er materiaal om te bewerken bv vuursteen of werd dit van elders aangevoerd. Bewoonde men hutten of woonde men in tenten. Tientallen vragen die bij een min of meer vaste woonplaats zoals die in de Mesolithische tijd als verblijfplaats diende, beantwoord moeten worden. Van een opgraving is niet alleen de verslaglegging belangrijk maar ook de conclusies. Met die conclusies kan een archeoloog of amateur archeoloog zich verplaatsen in leefgemeenschappen in de prehistorie. Dat dit niet altijd helemaal goed gaat willlen we laten zien met een paar voorbeelden.
Hoofdstuk I
Vroeg Mesolithicum.
In artikelen over archeologie is al veel geschreven over de systematiek van de materialen die mensen ontwikkelden en in de wijze van leven en overleven in de prehistorie. In de onderzoeken op het gebied van de ontwikkeling van biologie, archeologie en geologie wordt steeds meer een koppeling gelegd met het leefmilieu in achtereenvolgende perioden waarin mensen regelmatig ook van cultuur veranderden. Het spreekt vanzelf dat in de veranderende landschappen in de prehistorie de flora en fauna ook aan verandering onderheving was en dat ook de mens zich daaraan moest aanpassen. Aan de hand van het gereedschap dat mensen gebruikten valt bijvoorbeeld af te leiden of ze zich met de jacht, de visserij, het verzamelen of met bewerking van de grond bezig hielden. Overgangen in culturen zijn vaak geleidelijk gegaan en zo ook die van het Paleolithicum naar het Mesolithicum.
Sommige archeologische deskundigen laten het Mesolihicum al 10.000 jaar geleden beginnen. Dit tijdstip valt samen met een belangrijke klimaat verbetering in Noord Europa en ook in Noord Nederland. Bovendien is deze datering ook ingegeven door de geologische overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen. De mening van deze deskundigen is niet meteen geent op de kenmerkende verandering van de Jong Paleolithische werktuigen naar de typische werktuigen uit het Mesolithicum. Wel is het zo dat de inleiding van de cultuur uit het Mesolithicum al in het Jong Paleolithicum werd gevormd. In die overgangsperiode veranderen langzaamaan de typisch karakteristieke werktuigen uit de Jong Paleolithische culturen, de Hamburg cultuur, de Federmessen of Tjonger cultuur en de Ahrensburg cultuur. We zien ze langzaam kleiner worden tot een stadium dat er sprake is van typische kleine werktuigen of microlieten uit het Mesolithicum.
Ongeveer 9000 jaar geleden liep de temperatuur op en ontstond er in Noord Nederland een droog en warm klimaat. De permafrost bodem in het begin van het mesolithicum was vanaf 8000 jaar geleden in Noord Nederland helemaal ontdooid. Er ontstonden duidelijke veranderingen in de flora en fauna in Noord Europa. Berken en dennen bossen ontwikkelden zich en ook de hazelaar groeide op een groot aantal plaatsen. Veenplanten ontstonden in de nattere moerasachtige delen en de eerste veengroei vond plaats in Noord Nederland. Deskundigen menen dat de zeespiegel door het smeltende water van de ijskappen in het noorden zover was gestegen in die tijd, dat er vernattin g ontstond en dat de zeebodem tussen Nederland en Engeland zich ontwikkelde tot een enorm moerasgebied met waterpartijen.
Met het klimaat veranderde het landschap in Noord Nederland en trokken de grote kudden rendieren naar de toedralandschappen in het noorden van Europa. In het nattere landschap kwamen daar elanden en herten voor terug. De mensen in het Mesolihicum ontwikkelden vaartuigen voor de visvangst en een van de fraaie voorbeelden daarvan is de in het veen gevonden boomkano van Pesse. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze boomkano ongeveer 8000 jaar oud is. Ook zijn er bij opgravingen van Mesolihische sites, restanten gevonden van honden waardoor sommige archeologen van mening zijn dat de mensen in het Mesolihicum honden domesticeerden en gebruikten bij de jacht
Mesolithische nederzetting bij de Bergumermeer.
In Noord Nederland kennen we een paar belangrijke plaatsen waar een mesolithische nederzetting is opgegraven. Eén daarvan is die bij de Bergumermeer onder Suameer, plaatselijk bekend als de Tsjoegen. Onder leiding van de Engelse archeoloog R.R.Newell vond in de zeventiger jaren van de vorige eeuw een opgraving plaats van deze Mesolithische nederzetting aan de Bergumermeer. De opgraving leverde een schat aan gegevens op en er werden minstens vier huis steden ontdekt van hutten die op de plaats van opgraving hadden gestaan. Jammer genoeg zijn de gegevens die deze opgraving opleverde tot op heden niet uitgewerkt. Alleen archeoloog Assien Bohmers heeft een deel van de opgegraven artefacten geinventariseerd maar verder is het niet gekomen. Nationaal maar ook internationaal zijn de voorlopige resultaten van deze opgraving belangrijk. Voor het eerst werd aangetoond dat op plaatsen van Mesolithische nederzettingen meerdere hutten tegelijkertijd werden gebruikt of bewoond.
Geweihamer of Lingbybijl van Wijnjewoude.
In het jaar 1983 vond Klaas de Haan uit Ureterp samen met een neefje Marco de Haan op een akker onder Wijnjewoude een prachtig stuk bot dat afkomstig was van een gewei en er behoorlijk oud uitzag. Toen amateur archeoloog Klaas Bekkema eens een bezoek bracht aan Klaas de Haan, herkende deze het stuk bot als een mesolithisch werktuig. Hij nam het voorwerp mee voor onderzoek en daarna ontstond, net zo als zo vaak in de archeologie, een vreemde reis van het stuk gewei. Klaas Bekkema liet zich gelden als vinder van het stuk bot en liet het onderzoeken door Evert Kramer, archeoloog bij het Fries Museum. Frans de Vries en Marten Postma deden onderzoek en schreven er een artikel over op archeoforum waarbij het stuk gewei als een Lingbybijl werd omschreven. Archeoloog Louwe Kooimans onderwierp het stuk ook nog eens aan een onderzoek en vond het een hakwerktuig en nog een andere archeoloog meende dat het hier een geweihamer betrof. Allemaal verschillende veronderstellingen van het gebruik. Had men het stuk gewei in de contect kunnen brengen met een opgraving op de vondstplaats die bekend was, dan waren mogelijk betere conclusies getrokken en had het stuk gewei vanuit de bevindingen gedaan op de vondstplaats beter kunnen onderzoeken.
Bronnen
Harsema, O.H. - Van vuistbijl tot veenlijk.
Heide G.D. van der - Archeologie der lage landen.
Heide G.D. van der - Speurtocht naar onze voorouders.
Newell Ray R.
Niekus M.J.L.Th en Raemaekers D.C.M. - Between appereance and reality.
Vries F. de en Postma M. - Archeoforum 3 nov. 2003.
Foto,s
1. Psammos.
2. Toonbeeld - Frans de Vries.