Steentijd archeologie

Ontdekkingsreis door de prehistorie

Het Mesolithicum in Noord Nederland.

Inleiding Mesolithicum - Middden Steentijd.

Een aantal feiten zijn goed om genoemd te worden. Amateur archeologen vinden veel artefacten die toegeschreven kunnen worden aan een bepaalde cultuur of die geplaatst kunnen worden in een bepaalde tijd. Meestal wordt bij het vaststellen van de cultuur en de datering, als voorbeeld de typologie gebruikt van de artefacten die op andere plaatsen bij opgravingen zijn aangetroffen en waarvan de ouderdom door onderzoek is vastgesteld. Dit soort vergelijkingen gaan alleen op als van die opgravingen ook gedegen verslagen aanwezig zijn waaruit goede conclusies kunnen worden getrokken. Jammer genoeg zijn van de vele opgravingen die op Mesolithische sites zijn gedaan op het grondgebied van het Fries - Drents plateau, de gegevens niet of onvoldoende uitgewerkt. Het onderzoek naar het Mesolithicum in Noord Nederland is nog in volle gang en in de komende jaren zullen daarover meer gegevens boven water komen. Het is ook een manco als wetenschappers wel een breed onderzoek doen op en in Mesolithische sites in Noord Nederland waarbij veel gegevens beschikbaar komen, maar verzuimen die gegevens goed uit te werken.

In het onderzoek naar het Mesolithicum worden soms concentraties van woon steden of verblijfplaatsen bij elkaar gevonden. Het is een teken dat men, anders dan in het Jong Paleolithicum, voor langere tijd een plaats koos om te wonen of te verblijven. Bij het aantreffen, onderzoeken en opgraven van een vindplaats van Mesolithische bewoning gaan in veel gevallen oppervlakte vondsten vooraf die gedaan door amateur archeologen. Bij een opgraving van een vindplaats gaan onderzoekers met grote zorgvuldigheid te werk. Alle niveau's van de vindplaats worden bij opgraving ingemeten en alle aangetroffen artefacten en andere materialen worden met grote nauwkeurigheid in getekend. Een opgraving moet meer opleveren dan artefacten alleen. Bij een opgraving moeten vragen beantwoord kunnen worden waarom mensen die plaats hebben uitgekozen voor bewoning. Waren er misschien goede jachtgronden met veel wild. Was er in de omgeving visrijk water. Was er materiaal om te bewerken bv vuursteen of werd dit van elders aangevoerd. Bewoonde men hutten of woonde men in tenten. Tientallen vragen die bij een min of meer vaste woonplaats zoals die in de Mesolithische tijd als verblijfplaats diende, beantwoord moeten worden. Van een opgraving is niet alleen de verslaglegging belangrijk maar ook de conclusies. Met die conclusies kan een archeoloog of amateur archeoloog zich verplaatsen in leefgemeenschappen in de prehistorie. Dat dit niet altijd helemaal goed gaat willen we laten zien met een paar voorbeelden.

Hoofdstuk I

Vroeg Mesolithicum.

In de artikelen over archeologie is veel geschreven over de systematiek van de materialen die mensen ontwikkelden en in de wijze leven en overleven in de prehistorie. In de onderzoeken op het gebied van de ontwikkeling van biologie en archeologie en geologie wordt steeds vaker een koppeling gelegd met het leefmilieu in achtereenvolgende perioden waarbij mensen ook regelmatig van cultuur veranderden. Het spreekt vanzelf dat in de veranderende klimaten en landschappen in de prehistorie, de flora en fauna ook aan verandering onderhevig was waaraan de mensen zich moesten aanpassen. Aan de hand van het gereedschap dat mensen gebruikten valt bijvoorbeeld af te leiden of ze zich bv. met de jacht, de visserij, het verzamelen of met bewerking van de grond bezig hielden. Overgangen in culturen hebben geleidelijk plaats gehad en zo ook die van het Paleolithicum naar het Mesolithicum.

Sommige archeologische deskundigen laten het Mesolithicum al 10.000 jaar geleden beginnen. Dit tijdstip valt samen met een belangrijke klimaat verbetering in Noord Europa en ook in Noord Nederland. Bovendien is deze datering ingegeven door een geologische overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen. De mening van deze deskundigen is niet meteen geënt op de kenmerkende verandering van Jong Paleolithische werktuigen naar de typische werktuigen uit het Mesolithicum. Wel is het zo dat de inleiding van het Mesolithicum al in het Jong Paleolithicum plaats vond. In die overgangsperiode veranderden de typisch karakteristieke werktuigen uit de Jong Paleolithische culturen zoals de Hamburg cultuur, de Federmessen of Tjonger cultuur en de Ahrensburg cultuur. Ze werden langzaam kleiner tot het stadium bereikten waarin er sprake was van de karakteristieke kleine werktuigen of microlieten uit het Mesolithicum.

http://www.natuur-wereld.be/natuur/wereld/aarde.phpOngeveer 9000 jaar geleden liep de temperatuur op en ontstond er in Noord Nederland een droog en warm klimaat. De permafrost bodem die er in het begin van het Mesolithicum was is vanaf 8000 jaar geleden in Noord Nederland helemaal ontdooid. Er ontstonden duidelijke veranderingen in de flora en fauna in Noord Europa. Berken en dennen bossen ontwikkelden zich en ook de hazelaar groeide op een groot aantal plaatsen. Veenplanten groeiden in de nattere moerasachtige delen en de eerste veengroei ontwikkelde zich in Noord Nederland. Deskundigen menen dat de zeespiegel door het smeltende water van de ijskappen in het noorden van Europa, zover was gestegen dat de zeebodem tussen Nederland en Engeland zich door vernatting ontwikkelde tot een enorm moerasgebied met grote waterpartijen. 

 

Kano van Pesse

In het vroeg Mesolithicum veranderde het landschap in Noord Nederland aanmerkelijk,het werd langzaamaan warmer en er kwam een andere begroeiing. Grote kudden rendieren trokken naar de toendra landschappen in het noorden van Europa. In het nattere landschap kwamen daar elanden en herten voor terug. De mensen in het Mesolithicum ontwikkelden nieuwe werktuigen ten behoeve van de visvangst zoals boomkano's en netten. Een van de fraaie voorbeelden daarvan is de in het veen gevonden kano van Pesse. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze boomkano ongeveer 8000 jaar oud is. Ook zijn er bij opgravingen van Mesolithische sites, restanten gevonden van honden waardoor sommige archeologen van mening zijn dat de mensen in het Mesolithicum gedomesticeerde honden gebruikten bij de jacht 

Hoofdstuk II

Midden Mesolithicum.

De periode van de midden mesolithicum is niet helemaal af te bakenen. Overgangen gingen geleidelijk en dat had ook te maken met veranderingen van het klimaat. De mensen in Noord Nederland kenden in het bossige en moerasachtige gebied dieren zoals elanden, oer runderen, edelherten, reeën, wilde zwijnen, vossen, otters en bevers. De veranderingen in het klimaat met stijgende temperaturen veroorzaakten verder afsmelten van de ijskappen en daarmee een stijging van de zeespiegel. Doordat de jachtbuit veranderde van grote grazer zoals oerossen en rendieren naar kleinere dieren en vogels kwam er ook een verandering in het  jachtmateriaal dat werd gebruikt. Kleinere werktuigjes gingen meer en meer een rol spelen in de jagerscultuur. We kennen uit het mesolithicum en met name uit de midden mesolithische periode lancetspitsen, naaldvormige spitsen, driehoekig gevormde spitsen, kleine stekers, ruimers, schrabbers en boortjes. De kleine werktuigen uit deze jagerscultuur worden microlieten genoemd.

De jagers uit het midden mesolithicum hadden ook voorkeur voor het wonen aan het water bv aan meren, moerassen en stromen. Het zal te maken hebben gehad met het bejagen van watervogels maar ook met het vissen. Jagers trokken in het Mesolithicum nog over grote afstanden. Dat is ondermeer af te leiden uit het feit dat in het jacht instrumentarium ook tijdens deze periode de karakteristieke trapeziumvormige spits werd ontwikkeld. Deze typische spits kwam voor het eerst voor in Tardenoisien in het bekken van Parijs en heeft via contacten van de jagers ook Noord Nederland weten te bereiken.Een groot voordeel van het gebruik van trapezium vormige spitsen op pijlen voor de jagers was een grotere kans op het uitschakelen en doden van de prooi. De trapezium vormige spitsen veroorzaakten grotere wonden waardoor bejaagde dieren snel veel bloed verloren.

 
 Op de afbeeldingen links is het verschil van het gebruik van een trapeziumvormige spits op een pijl ten opzichte van de traditionele pijlpunten al dan niet met aan de zijkant ingebrachte inzet stukken weergegeven.

Uit Haule in Fryslân zijn ovale hutkommen uit de midden mesolithische tijd bekend. De hutten waren vrij zeker van gevlochten wanden voorzien die waren bestreken met leem. Ook zijn er nabij deze hutkommen een aantal stookplaatsen aangetroffen. Op een aantal plaatsen waar restanten van nederzettingen uit het midden mesolithicum zijn vastgesteld, troffen onderzoekers verbrande schalen van hazelnoten aan. Het is een bewijs dat deze jagers de noten eerst roosterden voordat ze deze aten. 

De Noordzee was tijdens het midden mesolithicum nog voor een deel droog. De jagers van de midden mesolithische tijd bewoonden grote delen van wat nu de Noordzee is. Pas aan het einde van het midden Mesolithicum had de verhoging van temperatuur zo'n grote invloed dat daardoor de smelting van de ijskappen tot een verhoging van de zeespiegel leidde.  Het werd onmogelijk om daar te leven en de mesolithische jagers trokken door het wassende water naar de hogere delen in Noord Nederland.

Een van de Mesolithische culturen wordt ook wel met de naam De Leijen - Wartena cultuur aangeduid. Deze naam werd door de arts en archeoloog Johannes Siebenga (1898-1968) aan de cultuur gegeven. De naam is tot stand gekomen door zijn ontdekkingen van Mesolithische site's bij het Zwartveen aan de rand van het meertje de Leijen onder Eastermar en een site bij Wartena. Deze cultuur wordt gedateerd tussen ongeveer 8000 en 6700 jaar geleden. Er zijn wetenschappers die van mening zijn dat de Leijen-Wartena cultuur door migratie van groepen jagers vanuit het langzaam natter wordende Noordzeebekken naar Fryslân is gekomen. De cultuur dankt zijn naam aan de afwijkingen en typologie van de vuursteen artefacten ten opzichten van de Mesolithische cultuur zoals die op andere sites werd aangetroffen. 

Mesolithische nederzetting bij de Bergumermeer.

In Noord Nederland kennen we een paar belangrijke plaatsen waar een mesolithische nederzetting is opgegraven. Eén daarvan is die bij de Bergumermeer onder Suameer, plaatselijk bekend als de Tsjoegen. Onder leiding van de Engelse archeoloog R.R.Newell vond in de zeventiger jaren van de vorige eeuw een opgraving plaats van deze Mesolithische nederzetting aan de Bergumermeer. De opgraving leverde een schat aan gegevens op en er werden minstens vier huissteden ontdekt van hutten die op de plaats van opgraving hadden gestaan. Jammer genoeg zijn de gegevens die deze opgraving opleverde tot op heden niet uitgewerkt. Alleen archeoloog Assien Bohmers heeft een deel van de opgegraven artefacten geïnventariseerd maar verder is het niet gekomen. Nationaal maar ook internationaal zijn de voorlopige resultaten van deze opgraving belangrijk. Voor het eerst werd aangetoond dat op plaatsen van Mesolithische nederzettingen meerdere hutten tegelijkertijd werden gebruikt of bewoond.

Geweihamer of Lingbybijl van Wijnjewoude.

In het jaar 1983 vond Klaas de Haan uit Ureterp samen met een neefje Marco de Haan op een akker onder Wijnjewoude een prachtig stuk bot dat afkomstig was van een gewei en er behoorlijk oud uitzag. Toen amateur archeoloog Klaas Bekkema eens een bezoek bracht aan Klaas de Haan, herkende deze het stuk bot als een mesolithisch werktuig. Hij nam het voorwerp mee voor onderzoek en daarna ontstond, net zo als zo vaak in de archeologie, een vreemde reis van het stuk gewei. Klaas Bekkema liet zich gelden als vinder van het stuk bot en liet het onderzoeken door Evert Kramer, archeoloog bij het Fries Museum. Frans de Vries en Marten Postma deden onderzoek en schreven er een artikel over op archeoforum waarbij het stuk gewei als een Lingby bijl werd omschreven. Archeoloog Louwe Kooimans onderwierp het stuk ook nog eens aan een onderzoek en vond het een hakwerktuig en nog een andere archeoloog meende dat het hier een geweihamer betrof. Allemaal verschillende veronderstellingen van het gebruik. Had men het stuk gewei in de context kunnen brengen met een opgraving op de vondstplaats die bekend was, dan waren mogelijk betere conclusies getrokken en had het stuk gewei vanuit de bevindingen gedaan op de vondstplaats beter onderzocht kunnen worden.

 

 

Hoofdstuk III

Laat Mesolithicum

Aan het einde van het Mesolithicum worden de loofbossen dichter. In de overgang naar het Atlanticum ontstaat een sterke begroeiing van het landschap waarbij de omstandigheden voor de jacht ongunstig worden. De Mesolithische jagers trekken zich terug uit de beboste omgeving en zoeken de nog open gebieden aan het open water van meren en plassen op. In Fryslân vinden we dan hun sporen terug aan de randen van de Leijen en in Drenthe en Overijssel langs de benedenlopen van het Meppeler diep en de Overijsselse Vecht. Ze maakten in die gebieden een begin met een permanente bewoning. Hun economie niet langer eenzijdig gericht op de jacht maar ook op de visvangst, het verzamelen van schelpdieren en vruchten.

In de laatste periode van de Mesolithicum ontwikkelden de jagers van de mesolithische cultuur ook de kunst. Veel gereedschap dat door de jagers werd gebruikt werd versierd met fraaie motieven. Soms met fijne lijntjes, soms in de vorm van afbeeldingen van mensen, dieren en planten. In de Scandinavische landen zijn prachtige in hout en steen gesneden dierenkoppen bij opgravingen te voorschijn gekomen die representatief zijn voor de kunstuitingen op voorwerpen uit het Mesolithicum.

Gewei en bot van buitgemaakte dieren werd meer en meer gebruikt voor het vervaardigen van gebruiksvoorwerpen. Veel gebruiksvoorwerpen van vuursteen zoals schrabbers, mesjes, bijltjes en priemen werden in een houder van hout, bot of gewei gezet, waardoor dit soort gebruiksvoorwerpen veel doelmatiger kon worden gebruikt. Voor een goede zetting van de gebruiksvoorwerpen in houders gebruikten deze jagers berkenteer en darmen van buitgemaakte dieren.

 

Een laat mesolithische bijl met aan de voorzijde een transet afslag. De bijl is geslagen op een stuk vuursteen met vorstsplijting waarbij de randen en de voorzijde zijn bewerkt. Dit soort bijlen werd in het laat mesolithicum gevat in een benen of houten zetting. Vondst Jan F.Kloosterman te Doezum (Groningen)

Naast het gebruik van de eerder genoemde microlieten in werpsperen en pijlen bij de jacht, werd er ook gevist met touw en benen haken.

Houtbewerking in het Mesolithicum bracht ook nieuwe werktuigen mee. Zo verschenen tijdens het Mesolithicum de hakbijltjes die gemaakt werden van kernen of grote afslagen. Er zijn in Noord Nederland veel vondsten van deze typische stukjes gereedschap bekend. De wijze van bewerking is bij een kernbijltjes te herkennen aan de dwarse snede afslag, ook transet afslag genoemd. Na bewerking van een kern of afslag werd aan één zijde een afslag haaks op het stuk bewerkt vuursteen gemaakt waardoor een scherpe snede ontstond. Het aldus bewerkte stuk vuursteen werd geschacht in een stuk been, gewei of hout. Op veel plaatsen in Denemarken zijn dit soort kern- of afslagbijltjes gevonden geschacht in been, gewei of hout. In Noord Nederland worden de bijltjes niet meer met delen van dit materiaal gevonden omdat dit vergaan is. Experimenteel worden veel proeven genomen met dit soort bijltjes waarbij gebleken is dat ze zich uitstekend lenen voor het omkappen van bomen of het bewerken van hout.


Bekkema, K.J. De vroegste geschiedenis van Smallingerland

Beuker J.R - Vakmanschap in vuursteen.

Harsema O.H. - Van Vuistbijl tot Veenlijk  

Copyright © 2011 Archeoweb | Ontwerp en advies Jongsma Automatisering | Powered by WebsiteBaker - Certified Edition