Een bladspits als bijvangst.
Probeer het maar eens.
RvdBrug 3-08-2024
Een handgeschreven archeologisch verslag door Hein van der Vliet.
Hein van der Vliet heeft 1939 een grafheuvel opgegraven.
Het verslag kan je HIER lezen.
RvdB 16-07-2024
Een schrijven uit de begin jaren vijftig over het maken van lakprofielen.
Je kan het HIER lezen.
RvdB 16-07-2024
Terug naar boven
Er is een verslag gepubliceert van Marco Bakker en Gilles de Langen.
Het artikel gaat over nieuw onderzoek naar voormalige afwateringsslotenstelsels en vestigingspatronen in de provincie Friesland die verband houden met vroege veenbewoning tussen de 4e eeuw voor Christus en de 3e eeuw na Christus. Tijdens het onderzoek werden honderden nieuwe (mogelijke) nederzettingen ontdekt en ook honderden km voormalige sloten die deel uitmaakten van de bijbehorende verkavelingssystemen.
Meer informatie is HIER te vinden en is te downloaden.
RvdB 5-7-2024
Terug naar boven
Een wierde van waarde: schimmen uit het Rottumer verleden.
Rottum 2023
In het kader van de versterking van een woonhuis en de sloop en nieuwbouw van de bijbehorende schuur van een 19e eeuwse dorpsboerderij in het Groningse plaatsje Rottum, werd in november 2022 en tussen Februari en juni 2023 archeologisch onderzoek verricht in de ondergrond van het perceel. Hetgeen hier aan het licht kwam betrof de herontdekking van een uit het collectieve geheugen verdwenen middeleeuwse kerk en het daarbij behorende kerkhof waar zeker 458 mensen werden aangetroffen.
Rottum 1580
In 2016 startte Nationaal Coördinator Groningen (NCG) met het pilot-programma ‘heft in eigen hand – Eigen initiatief. Binnen dit programma konden 250 woningeigenaren zelf de regie krijgen over de versterking van hun woningen. Dit kan gehele sloop en nieuwbouw, gedeeltelijke sloop – versterking en nieuwbouw of gehele versterking betekenen. De boerderij in Rottum betrof in één van deze pilots. De wierde van het dorp Rottum is in zijn geheel aangemerkt als een archeologisch Rijksmonument. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden waarbij wordt gegraven, het proces door archeologen moet worden begeleid. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) is hierbij gezaghebbende. De bouwwerkzaamheden voor dit project vielen ten deel aan Bouwbedrijf Van Wijnen. De archeologische begeleiding werd uitgevoerd door adviesbureau Lycens b.v.
Voorafgaande aan de archeologische begeleiding is een bureauonderzoek uitgevoerd. Hierbij wordt de historie en eerder verricht archeologisch onderzoek in de nabijheid van de te onderzoeken locatie doorgelicht. Tevens is handmatig en machinaal booronderzoek op de locatie uitgevoerd. Hieruit bleek dat de wierdelagen intact waren gebleven.
Handboring 6 - 6,5 meter Boorkernen machinale boring
Het eerste deel van de archeologische begeleiding vond plaats In november 2022, waarbij een deel van het woonhuis werd ontgraven. Deze graafwerkzaamheden waren vrij oppervlakkig omdat de muren van het woonhuis zouden blijven staan. Tijdens het verdiepen werden enkele menselijke beenderen en het lichaam van een kind aangetroffen. Aan de zuidzijde van het huis werd een rechthoekig spoor aangetroffen, bestaande uit schelpgruis en tufsteen brokjes. Dit komt later in dit verhaal uitgebreider aan de orde.
In februari 2023 was de oude schuur door het sloopbedrijf tot aan de fundamenten afgebroken. Vanaf hier startte de archeologische begeleiding. Bij het verdiepen werd begonnen aan de noordwestzijde om zo vervolgens in banen naar het oosten te werken. Eerst werd er tussen de muren van de 19e eeuwse fundering gegraven. Dit werd zo gedaan om de opbouw van de muren in kaart te brengen. Tijdens dit verdiepen werden intacte menselijke begravingen aangetroffen. De lichamen waren west-oost georiënteerd met het hoofd naar het westen gericht. In de eerste weken van de archeologische begeleiding werden er zoveel gevonden dat er in samenspraak met de RCE werd besloten tot opschaling naar een opgraving. Op 6 en 7 maart 2023 werd het nieuws over de archeologische ontdekkingen opgepikt door de lokale media (RTV Noord) en de dagen erna door de landelijke en direct aangrenzende buitenlandse media. Dit resulteerde in veel aandacht voor het project en twee open dagen voor de bewoners van Rottum en de naburige dorpen.
Binnen dit verhaal worden enkele vondsten uitgelicht.
Kerk van Eelswerd
Een erg belangrijke vondst binnen de opgraving is de herontdekking van de “verdwenen dorpskerk van Eelswerd”. De historicus Teun Juk situeert de bouw van de zaalkerk in het “Boerderijenboek Middelstum – Kantens” in het midden van de 11e eeuw na Christus. De kerk was opgebouwd uit tufsteen en bediende ruim 500 jaar het kerspel waar de omringende dorpen deel van uitmaakten. In de 13e eeuw werd met de herontdekking van baksteen als bouwmateriaal, ten noorden van de kerk het Benedictijner klooster Juliana gesticht. De dorpskerk van Eelswerd bleef in functie tot 1568 waarna de kloosterkerk de taken van de inmiddels vervallen dorpskerk overnam. Het tufsteen waaruit de kerk was opgebouwd werd in 1598 afgebroken en verkocht. Van het gebouw zijn bij de opgraving slechts enkele brokjes tufsteen teruggevonden. De grondverbetering, waarop de fundering rustte, bestond uit afwisselende lagen van schelpen/klei/vermalen tufsteen. Deze werd ook deels bij de archeologische begeleiding in november aangetroffen.
Rottum c.a. 1580
Werkplaats
De ontdekking van grote hoeveelheden barnsteen, een sloot met circa 9000! kogelpot scherven, ijzer – en glasslakken en productieafval voor botbewerking wijzen op een middeleeuwse werkplaats aan de oostzijde (absis) van de voormalige kerk. Het is nog onduidelijk of deze werkplaats voorafgaand aan de stichting van de kerk of gelijktijdig heeft bestaan. Wel is de aanname, getuige de laagopbouw en het geheel ontbreken van menselijke begravingen, dat het enge tijd moet hebben bestaan. Binnen het terrein dat de werkplaats omvat zijn een Groninger munt uit 1056 en een 12e eeuwse Friese anonieme penning aangetroffen.
Kerkhof
Het kerkhof werd blootgelegd aan de noord – en oostzijde van de kerk. In totaal werden 458 lichamen in 5 of 6 begravingslagen aangetroffen. Rondom de kerk dateren de lichamen tussen de 11e en de 15e eeuw. Opvallend was de vele zuigelingen en kinderen die tegen de fundering van de kerkmuur werden aangetroffen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de ongedoopte kinderen zo door het water dat water via de kerkmuren afdaalde de overleden kinderen “doopte”. De meeste kinderen waren in lijkwades gewikkeld bijgezet. Van één kind was vast te stellen dat er speciaal een kleine kist was gemaakt getuige de aangetroffen spijkers om het lichaam.
Er werd een graf bestaande uit zeker 7 lichamen aangetroffen in de bovenste lagen van het kerkhof. Hieronder bevonden zich jonge mensen waaronder een zwangere vrouw en ongeboren kind. De huidige interpretatie van het graf omvat 2 theorieën. De eerste betreft een besmettelijke ziekte zoals de pest of tuberculose waar de lichamen, getuige de persoonlijke bezittingen op de lichamen, in allerijl zijn begraven. Een tweede theorie betreft dat het slachtoffers zijn van een gewapend conflict. Onderzoek zal hier mogelijk meer licht op kunnen werpen.
Graf met 7 lichamen
Pathologieën
Binnen het kerkhof zijn diverse Pathologieën of ziektebeelden aan het licht gekomen. De opvallendste beslaan de botbreuken die de personen bij leven hebben opgelopen en die vervolgens zijn gezet of natuurlijk zijn geheeld. Naast de “gebruikelijke” ziektebeelden werden enkele opvallende aangetroffen:
- Blaassteen, aangetroffen bij het lichaam van een vrouw. Deze steen vormt zich in de blaas en blokkeert op den duur de afvoer van urine wat zeer pijnlijk is en mogelijk aan het overlijden heeft bijgedragen.
- Voet met lepra behoorde tot de opvallende ziektebeelden. Doorgaans werden lepra patiënten buiten de gemeenschap begraven uit vrees voor besmetting.
-Trepanaties: bij twee lichamen werd een kunstmatig geboord gat in de schedel aangetroffen. Deze gaten werden geboord om druk bij ontsteking onder de schedel te verlichten. De overlevingskans lag rond de 50%. De aangetroffen personen hadden gezien de scherpe randen van de gaten niet lang na de operatie geleefd.
Trepanaties
Onder de kerk
Onder de kerk werden 4 graven aangetroffen, daterende in de vroege middeleeuwen. Deze graven lagen hier voordat de kerk in de 11e eeuw werd gebouwd. De graven zijn in de vroege middeleeuwen gedateerd op basis van de aangetroffen bijgaven. Een mannengraf met op zijn middel een bronzen gesp met ijzeren mes in een gecorrodeerde leren foedraal daterend in de 7e – 9e eeuw na Christus. Een vrouwengraf met een messing pin, een foedraal met fragmenten van benen en bronzen voorwerpen en een kralenketting van wel 50 kralen in 3 strengen om de hals.
Wat beide graven gemeen hebben is dat de individuen zijn begraven met honderden vogelvleugel botjes van een vogelsoort gelijkend op de steltloper. Deze begravingtraditie is bekend in de naburige landen zoals in noord Duitsland, Denemarken en Zweden. In Nederland zijn dergelijke bijgaven bekend uit crematies. Een theorie die dit gebruik kan verklaren is dat men vogelvleugels als symbolisch hulpmiddel achtte om in het hiernamaals te geraken.
Voorwerpen
Naast de menselijke resten werden ook resten van persoonlijke bezittingen en gebruiksvoorwerpen aangetroffen. Hieronder vallen voorwerpen van aardewerk, benen kammen en naalden, metalen voorwerpen zoals mantelspelden en muntgeld en glazen kralen.
Haarnaald Kralen
Toekomstig onderzoek
De aangetroffen lichamen en vondsten zijn de afgelopen maanden gewassen, gecatalogiseerd op materiaalgroep en opgenomen in onze database. De lichamen zijn in het veld digitaal ingemeten met een GPS en uitvoerig gefotografeerd. Deze digitale data en foto’s worden omgezet naar een digitaal model van het kerkhof. De uitwerking van de opgraving bevindt zich nu in de evaluatiefase. Hierin worden voorstellen gedaan voor de verdere uitwerking. Bij goedkeuring van het evaluatierapport door de bevoegde overheid zal worden begonnen aan het uitwerken van de materiaalgroepen door specialisten waarna een eindrapport wordt opgesteld dat het verhaal van dit stukje Rottum een plekje geeft in de geschreven geschiedenis.
Tim Kauling
Archeoloog en secretaris AWN afd 1
RvdB 19-05-2024
Terug naar boven
In blik yn in archeologysk depot
Troch Kara Schotanus
Goeiedei bêste lêser. Myn namme is Kara, de argeolooch yn-wurding fan de Feriening foar Fryske Jongerein Bernlef. Fan setimber ôf rin ik staazje by it Noordelijk Archeologich Depot yn Nuis, dêr’t ûnder oaren alle boaiemskatten fan Fryslân opslein wurde. Myn taak is om de minskelike bonken fan it midsiuwske kloaster yn Aduard better te kategoriseren, sadat minsken it brûke kin foar ûndersyk. Dit is in hiele klus, trochdat de ongefear 400 individuen allegear ferspraad binne oer ferskate doazen en by inoar brocht wurde moatte. Sa sykje ik geregeld troch doazen mei allinich mar skouderbonken, foetbonken of skedels foar de jûste nummers. Dochs doch ik dit graach, omdat ik der in hiel protte fan lear oer it minskelike skelet en de fariaasje deryn. Fierders ha ik in hiel soad freihyd in het depot dus ik strûn graach by alle doazen del om skatten te finen. In dit stikje nim ik jim mei troch it depot en in pear fan dizze skatten ût Fryslân. Lit my seker witte welke do it moaist fynst.
Kara Schotanus
Neist alle alle skiednis dy 't opslein leit yn it depot hat de lokaasje sels ek in histoarje. Op it plak fan it hjoedeiske depot stie fan 1941 ôf in wurkkamp fan de Nederlanske Arbeidsdienst. Nei de oarloch binne hjir yn folgoarde oorlogscollaborateurs, finzenen en Molukkers pleatst. Yn 1964 is it kamp sloopt en yn de tiid fan de kâlde oorlog binne hjir grutte opslagpleatsen boud foar levensmiddelen. Fan 1997ôf binne de gebouwen oanpast ta ien argeologysk depot foar de provînsjes Fryslân, Grînslân en Drinthe.
It grutste part fan de fynsten binne Frysk, omdat yn Fryslân in hiel soad grutte opgravings útfierd binne lykas dy fan de terpen. Dêrneist soarget de wiete grûn yn Fryslân foar bettere konserfaasje fan organysk materiaal as bygelyks de Drintske sângrûnen. Yn it depot leit in hiel soad materiaal út de âlde Romeinske delsetting yn Winsum, lykas munten en fibulas. Der leit ek in soad guod út Winaam, wêrfan guon argeologen tinke dat der in kening út de 7e iuw wenne hat. Yn grutte kasten kinst ûneinich folle doazen sjen neist fynsten dy’t te grut binne om yn in doaze te passen. Sa leit er grut opstelt in it depot botten fan ien walfisk, fûn in Fryslân. De eksakte fynlokaasje is net bekind, krekt sa as mei in soad objekten oarspronklik út persoanlike kolleksjes. Argeologyske bedriuwen ha ien plicht om alles mei dokumintaasje oan te leverjen oan de provînsje en dan dus ien depot. Foartiids wiene der folle minder regels en derom leit der in hiel soad guod sûnder kontekst. Dit binne dan noch altyd moaie spullen, mar ûndersyk is meastentiids net mooglik.
Op de foto sjochst wat fan de draaibonken fan de walfisk
Oare nijsgjirrige bonken in het depot binne bygelyks de boppekant fan ien skiepenskedel mei ien mutaasje, wêrtroch it bist fjouwer hoarnen hat, of de enoarme kies fan in mammoet. By it iepenlûken fan de doazen krijst meastentiids plestik pûden te sjen mei ierdewurkdiggels. Dy wurde nammentlik frijwâl oeral yn de grûn fûn, omdat ierdewurk net fergiet en hast elk plak yn Nederlân bewenne west hat. Tusken de diggels en oare fragminten kist faak wat werkenbers finen. Sa komt út ien doaze mei fynplak ‘Harlingen’ dit heale popke, nei alle gedachten út de iermoderne tiid. It popke liket op in soldaat en nei alle gedachten is der mei spilen troch bern. Troch soksoarte dingen kinne argeologen it ferline rekonstruearje. It foardiel fan argeologysk oangeande histoaryske boarnen is dat wy it ferhaal fan minsken fertelle kinne dy 't skriftlik net of amper neamd wurde, lykas froulju, bern en slaven.
Yn it depot lizze ek in hiel soad foarwerpen dy 't te krijen hawwe mei ien fan de wichtichste aspekten fan ús Bernlef, nammentlik it nuttigjen fan in drankje. Op de foto sjochst in grutte diggel fan in burdmanskrûk út myn bertedoarp, Grou. Burdmanskruken binne populêre potten út de 16e ieu mei dekoraasje fan in man mei burd en plantemotiven. De oarsprong fan hjirfan is ûndúdlik, mar der binne teoryen oer wyldemannen en konneksjes ta âlde mytology. Nei alle gedachten binne de kruken brûkt om drank yn op te slaan. Sis no earlik, dy potten binne in stik stylfoller as mannich hjoeddeistige drankflesse.
Myn favorite objekten yn it depot binne pasglêzen. Dizze glêzen wiene populêr yn de 17e iuw foar drankspultsjes. Typysk binne skerpe hoeken en meardere banen om it glês hinne. Trochdat de glêzen sa tin binne, binne der net folle yntakt bleaun. Fragiel materiaal lykas dit wurdt yn it depot opslein yn spesjale klimaatkeamers. Dit foarbyld komt út Coevoorden, mar ek yn Fryslân binne in soad diggels fûn, lykas yn Ljouwert en Snits. Neffens it spultsje drink je presys oant in bân yn it glês. Sit dy der boppe, dan giest troch mei drinken. Sist derûnder, dan drinkst troch oant de folgjende. Wy kinne der wis fan útgean dat troch dit spul in soad fan ús foarâlden dronken wurden binne.
As lêste fertel ik dy oer dizze hast komplete breidsbeker út Frjentsjer, datearre om 1600 hinne. De beker waard brûkt by brulloften om der wis fan te wêzen dat der gjin drank fergriemd waard. Ien kear fol kin de beker nammentlik net mear sûnder motsjen delset wurde, en dus waard alles opdronken.
Ik hoopje dat jim troch dit ferhaaltsje wat ynsicht krigen ha oer wat der allegear leit yn in argeologysk depot en wêrom ik safolle passy ha foar materiële skiednis. Provinsjale depots bin fry om te besykjen foar it publyk dus ast delkomme wolst, lit het my witte! Of sprek my oan ast mear witte wolst oer myn aventoeren in NAD Nuis.
Kara Schotanus 29-02-2024
Terug naar boven
De ene Tjongerspits is de andere niet.
In Noord Nederland worstelen met name de amateur archeologen met de benaming Federmesser spitsen voor spitsen uit de Tjongercultuur. In het algemeen zul je ze dan ook niet horen over de Federmesserculuur. Ze houden een oude traditie in ere en duiden de fraaie spitsen aan als spitsen uit de Tjongercultuur. In veel collecties van amateur archeologn tref je deze spitsen aan en al snel kom je tot de conckusie dat de ene Tjongerspits de andere niet is. Alle spitsen hebben gemeen dat ze aan één lengte zijde zijn bewerkt en vaak is de retouchering op die ene zijde heel nauwkeurig aangebracht.
Een bekende amateur archeoloog die zeker genoemd moet worden als het om de Tjongercultuur gaat is Hendrik Jan Popping die in de vorige eeuw in Oosterwolde woonde. Hij maakte de ontginning van de heidevelden in de omgeving van zijn dorp mee en verzamelde artefacten die daar met de ontginning aan de oppervlakte kwamen. Op een kaartje dat hij van het gebied maakte gaf hij zijn vindplaatsen aan.
Op de op het kaartje aangegeven vindplaats raapte of groef Popping een groot aantal artefacten op. Deze vindplaats ligt tussen het Klein diep en het Groot diep, beide zijarmen van de rivier de Tjonger of Kuinder. Het is ook met de kennis van nu mooi om aan te geven wat de wijsheid van toen over de vondsten van Hendrik Jan Popping was.
"Hier is het Aurignacien geplaatst in een (de) interval van den Würm-ijstijd. Onze bevinding zou daarbij aansluiten, mits men aanneemt, dat de toendrabank in onze nederzetting een weerspiegeling is van het Würm II-maximum. Hoe ook, voorhands kunnen we alleen als vrij vaststaand aannemen, dat de Aurignacien-cultuur van Oosterwolde dateert van vóór het (resp. een) hoogtepunt van den Würm-ijstijd We weten dat we hier eigenlijk een geheel nieuw beeld van den praehistorische mensch in ons land ten opzichte van geologische verschijnselen ontrollen. Het zijn echter feiten, die ons tot onze conclusies nopen. Ik hoop, dat spoedig nieuwe vondsten onze inzichten zullen steunen. De zoozeer gelukkige omstandigheden van de nederzetting te Oosterwolde - die helaas zoo zelden in ons land vastgesteld kunnen worden - hebben bewezen, dat archaelogie in verbond met geologie, i.c. pollen-analytische onderzoekingen in den zandbodem, tot verrassende uitkomsten kunnen leiden. De onderzoekingen op archaelogisch gebied, de laatst jaren in ons land gedaan, hebben wel zeer gelukkige resultaten opgeleverd. Behalve zeer veel mesolithische nederzettingn, werden Magdalenien-culturen geconstateerd. Verder terug gaat nu nog het Oosterwolder station. Waar we nu moeten vatstellen, dat zelfs de Aurignacien-menschen hier tijdens de laatsten ijstijd konden vertoeven, voor deze zijn maximum bereikte of in een interstadium, daar achten we ook de Mousterien-cultuur in ons land niet onwaarschijnlijk.
Terug naar boven
Archeologisch onderzoek Menaldum.
Terug naar boven
Het Atlantisch woud.
Dit woud is vernoemd naar het Atlanticum (6000 – 3850 BC).
Het klimaat is door de tijd heen nooit constant geweest, na de laatste ijstijd is het langzaam aan warmer geworden. Vanaf c.a. 7250 jaar geleden heeft zich een woud kunnen ontwikkelen dat Europa grotendeels heeft bedekt, delen van dat woud zijn nog terug te vinden in Polen en Groot-Brittannië. Dit is ook het begin van het Mesolithisch tijdperk waarin er naast een andere vegetatie ook verschuivingen in diersoorten kwamen. De mesolitische bewoners moesten zich aanpassen, wat je kunt zien aan de werktuigen die gemaakt werden. Door de vele begroeiing was vuursteen schaars geworden en werden de werktuigen kleiner. De mesolithische mens leefde net als zijn voorgangers voornamelijk van de jacht en het verzamelen van plantaardig voedsel. Door het veranderende klimaat kwam er meer voedsel beschikbaar en konden de mensen langer in één gebied blijven wonen. Vaak een basis kamp met daaromheen tijdelijke jacht verblijven. De mensen leefden in die tijd vooral in de buurt van beekdalen en vennen, waar het meeste voedsel te vinden was. Door het zwervende gedrag van deze mensen zijn er tal van plaatsen aan te wijzen als mogelijke woonplaats, het beekdal van de Boorne (Opsterland) is daar een voorbeeld van. Het zeeniveau kwam steeds hoger. Vanaf ongeveer 6000 v. Chr. begon de veengroei in de beekdalen en werd het bos op de hogere gronden te dicht voor bewoning. De bevolkingsdichtheid nam daardoor af. Later, in het Neolithicum, vestigen zich hier de eerste boeren. Ze branden stukken woud af, meestal op de hogere ruggen.
De restanten van het “Atlantische” woud kunnen we nog her en der terug vinden als Kienhout. Het zijn vaak de restanten van bomen en hun wortels maar, bij veenafgravingen komen we soms nog hele boomstammen tegen die meestal in één richting liggen, alsof ze allemaal tegelijk zijn omgevallen. Mogelijk bij grote stormen uit het Westen.
Foto Archeoweb Foto Monsters in De Peel C. Warnar, Asten
Zo zijn er al meldingen uit 1649 van de veen afgravingen in de Peel, waar boomwortels en hele bomen zijn gevonden, allemaal vaak in de zelfde richting liggend. Het hout was zeer gewild bij meubelmakers. Er zijn meldingen bij veenafgravingen in de 17e eeuw aan de Amstel: Want zestigh roeden ter weder-zijde van den Amstel, van de Stadt af, tot al voor-by Ouderkerk, vertoont zich na vijf of zes voet graven in’t veen een onder-aerdsch bos van boomen, welker grootste en dikste stammen alle na den Zuid-Oosten omgeslegen leggen, maer de kleine stammen staen recht over-endt. Dicht aen deze stadt is’t hout van verscheide, en niet van eenderley slagh. Aen zommige takken hangen noch nooten of vruchten, die noch heel en gaef zijn.
Maar ook in Friesland, Akkrum is kienhout gevonden, evenals bij het Ureterp Vallaat (onder Drachten) tijdens de aanleg van Rijksweg 43 (A7), in percelen aan de Vaart bij Ureterp en bij de aanleg van een gasbuis in Siegerswoude. Er zijn nog veel meer meldingen uit geheel Friesland en ook ver daarbuiten.
Hoe oud zijn de gevonden bomen? Hoe kunnen we de ouderdom van die bomen bepalen? Dat kan door dendrochronologie, in gewoon Nederlands jaarringenonderzoek of ook wel 'boomtijdkunde' genoemd. Het is de studie van de jaarlijkse groeivariaties in hout.
Foto V I T R U V I U S DCCD Digital Collaboratory for Cultural Dendrochronology
In de gematigde klimaatzones groeien bomen elk jaar tijdens het groeiseizoen, dat valt tussen maart en oktober, onder hun bast maken ze een nieuwe ring hout aan. De breedte daarvan wordt onder meer bepaald door de groeiomstandigheden, zoals de hoeveelheid regen en de temperatuur. De patronen van afwisselende ringbreedtes in bomen worden 'jaarringpatronen' genoemd. Om jaarringpatronen in archeologisch hout te kunnen dateren, hebben onderzoekers lange 'standaard kalenders' gebouwd die de gemiddelde jaarlijkse groei van bomen beschrijven. Daarbij is men begonnen met de patronen in levende bomen. In ons land gebruikt men bij dendrochronologisch dateringsonderzoek vooral eikenhout en naaldhoutsoorten.
De Nederlandse kalender van de eik is nu achtduizend jaar lang. Daarom kan tegenwoordig zelfs eikenhout uit de jonge steentijd precies worden gedateerd, bijvoorbeeld hout uit neolithische veenwegen. Hoe gaat dat dateren nou precies? In het laboratorium worden de ringbreedtes opgemeten en vergeleken met de gemiddelde groeiwaarden in standaardkalenders. Als er een sterke overeenkomst wordt gevonden tussen het ongedateerde patroon en een standaardkalender, is er sprake van een dendrochronologische 'match'. Dan weten we precies in welk kalenderjaar elke groeiring is ontstaan. Bij de bomen die bij Akkrum zijn gevonden waren de jaarringen nog duidelijk zichtbaar. Die jaarringen in het hout dateren van 5400 BC en van 4006 BC tot 3814 BC dit heeft Hendrik de Jong ꝉ uit Tjallebert onderzocht. De bomen meest eiken maar ook een klein deel naaldhout zelf waren c.a. 150 tot 200 jaar oud toen ze omvielen, niet van ouderdom maar ook weer de zelfde richting West – Oost.
Het is een interessante bron van gegevens, mogelijk kunnen we die later koppelen aan het bodem archief van een pingo. Dit kan misschien meer inzicht geven in het klimaat dat hier lang geleden heerste. Kom je boomstammen tegen van kienhout, bewaar indien mogelijk een plak hout voor nadere studie over de ouderdom.
Jammer genoeg is kienhout geen cultuurhistorie en ook geen archeologie, de RCE adviseerd dus wel om een monster van het hout te nemen.
Het kan ons veel vertellen over de historie en leeftijd van het landschap.
Roel van der Brug 6-11-2023
Terug naar boven
Speer van 3.600 jaar oud onder de smeltende ijskap in Noorwegen
De Noorweegse Gletsjerarcheoloog Espen Finstad deed onlangs een baanbrekende vondst van een speer uit de Bronstijd onder de smeltende ijskap van het Jotunheimen gebergte in Noorwegen. De archeoloog is regelmatig op zoek naar werktuigen en overblijfselen uit de steentijd die te voorschijn komen door het smeltende ijs als gevolg van klimaat verandering. Hij heeft al hel veel vondsten op zijn naam staan maar de vondst van de speer deed zijn hart sneller kloppen liet hij weten.
Terug naar boven
---------------------------------------------------------------------------------------------------------
Terug naar boven
Rondleiding Allardsoog.
In dit voorjaar van 2023 is er een rondleiding op Allardsoog gegeven, nabij Bakkeveen en verzorgd door de AWN afd 1
Raadsleden van de gemeente Opsterland hebben een korte uitleg gekregen over de lokale archeologische geschiedenis.
Als begeleiding is er een kein boekje (in A5 formaat) gemaakt, met de hoogtepunten uit de geschiedenis rondom Allardsoog.
Die kan je HIER downloaden.
RvdB 11-08-2023
Terug naar boven
De middeleeuwse goudschat van Hoogwoud. De schatvondst van Lorenzo Ruijter.
Als kind droomde ik er al van om ooit een shat te vinden vertelt Lorenzo Ruijter. Ik las boeken over piraten en hun verborgen schatten, dat intrigeerde mij. In een schriftje schreef ik op dat ik ooit een schat zou vinden. Toen ik tien jaar was begon ik te zoeken met een geleende metaaldetector. Toen ik twaalf jaar was kreeg ik mijn eigen metaaldetector. Hiermee ging ik op mijn fiets op zoek in en rond mijn dorp. De interesse is altijd blijven groeien en na de middelbare school ging ik geschiedenis studeren n de universiteit
Aan de universiteit leerde ik meer over de middeleeuwen en verdiepte ik me ook in de West Friese archeologie. Middeleeuwse vondsten bleken relatief zeldzaam in mijn eigen regio.Voor mij lag hier een uitdaging. Soms lukte het mij om een middeleeuws muntje te vinden, maar een echte schat dat was voor mij nog niet gelukt. Totdat ik in 2021 in Hoogwoud aan het zoeken was. Ik was al drie uur bezig met zoeken en had nog helemaal niets gevonden. Toen kwam de vondst die voor mij alles veranderde. Ik had iets goudkleurigs in handen. Was het zoals vaker een deksel van een jampot. Toen ik het schoonveegde kwamer er ineens allemaal dingen tevoorschijn. Het voorwerp had de vorm van een halve maan en de versieringen zagen er middeleeuws uit. Ik had zoiets al eens eerder gezien. Een middeleeuwse gouden oorhanger. Ik kon mijn ogen niet geloven. Nadat ik een beetje was bijgekomen van de vondst ging ik verder zoeken. Nog geen vijf minuten daarna vond ik nog een gouden sierraad. Trillend van emotie en spanning haalde ik deze tweede vondst uit de grond. Ik wist niet wat me overkwam. Het was nog een tweede gouden oorhanger. Met spanning zocht ik verder en vond meer. Uiteindelijk stond de teller op vier gouden oorhangers en 39 zilveren middeleeuwse munten. Ik had een echte schat gevonden. De droom van lang geleden die ik in een schriftje opschreef was werkelijkheid geworden.
Terug naar boven
Een detectorvondst uit de tijd van de strijd tussen de Hollanders en de Westfriezen.
De schatvondst van Lorenzo Ruijter bestaat uit vier maansikkelvormige oorhangers, twee gouder versieringen van kleding en 39 zilveren munten.
De oorhangers zijn te dateren tussen het jaar 1000 en 1050. De 39 zilveren munten komen uit een latere periode tussen het jaar 1200 en 1250. Deze datering maakt duidelijk dat de voorwerpen ergens halverwege de dertiende eeuw in de grond terecht zijn gekomen. Het is een tijd dat Hoogwoud letterlijk wereldnieuws was. Wellem II de graaf van Hplland en koning van het heilige roomse rijk werd in 1256 nabij Hoogwoud door de Westfriezen gedood. Zijn lichaam werd onder de vloer van een boerderij in Hoogwoud verstopt.
De schatvondst is een tastbaar overblijfsel uit de tijd van een langdurige stijd tussen de Hollanders en West Friezen. Voor west Friesland kunnen we dan ook spreken van de vondst van de eeuw. Het belang van de schatvondst is veel groter. Gouden sierraden uit de 10de en 11de eeuw zijn uit de Nederlandse bodem nauwelijks bekend. Voor Nederland is dt de belangrijkste vondst van sierraden uit die tijd en er wordt zelfs al gesproken van het klein Nederlandse broertje van de beroemde schat van Mainz.
Terug naar boven
Vier gouden oorhangers.
De belangrijkste uit de schat vormen de vier gouden oorhangers.Ze vormen duidelijk twee paren. Twee met gegraveerde voorstellingen en twee met filigraan voorstellinfen. Op één van de gegraveerde oorhangers staat een portret van Christus als "Sol Invictus". De cultuur van Sol Invictus - de onoverwonnen zon - dateert uit de Romeinse tijd.
In het vroege Christendom werd dit overgenomen en verscheen Christus als zonnegod, te herkennen aan de stralen rond zijn hoofd.Op de oorhangers zijn de stralen als strepen aanwezig. Op de tweede gegraveerde oorhanger staat een zonnerad dat eveneens als symbool voor Christus kan worden beschouwd.
Het andere paar gouden oorhangers heeft een decoratie met gedraaide gouddraden en goud bolletjes. In de edelsmeedkunst wordt dan van filigraan gesproken. Eén van de twee is zwaar beschadigd waarschijnlijk veroorzaakt door grondwerk in het verleden. Bijzonder is dat bij deze bescgadigde de beugel nog aanwezig is. Deze is van in elkaar gevlochten gouddraad gemaakt
De vier gouden oorhangers maken deel uit van een uiterst kleine groep van maansikkelvormige oorhangers.Uit Nederland zijn slecht drie vergelijkbare voorwerpen bekend. Dat zijn oorhangers uit Schellinghout West Friesland, Weerselo in Twente en een dorp in de huidige gemeente Opsterland in Friesland. Deze drie zijn ook alle drie met een detector gevonden. De hoofdvorm is iedere keer dezelfde maar de uitvoering helemaal anders. Opvallens is dat deze drie oorhangers zijn voorzien van edelstenen. Dit is bij de oorhangers uit Hoogwoud niet het geval. Twee van de oorhangers uit Hoogwoud vertonen duidelijk overeenkomsten met de oorhanger uit Schellinghout. ook deze heeft langs de rand een spiraalvormige gouddraad en is voorzien van vergelijkbare rozetten en kleine versieringen van filigraan. Mogelijk zijn deze en twee van de Hoogwoudse oorhangers afkomstig uit dezelfde werkplaats of zelfs gemaakt door dezelfde goudsmid. Buiten Nederland komen maansikkelige oorhangers voor in Mainz, Keulen en Haddien in oost Friesland,
Terug naar boven
Ook de allergrootste olifanten waren een prooi voor de Neanderthalers.
Bron.NRC.
Neanderthalers bejaagden niet alleen oerossen en neushoorns maar ook de allergrootste dieren die ze tijdens de jacht tegenkwamen: de inmiddels uitgestorven Euraziatische bosolifant, vier meter schofthoogte, tot 13.000 kg zwaar, groter dan de mammoet en twee keer zo groot als de huidige bosolifant. Dat blijkt onder meer uit snijsporen op 125.000 jaar oude botten van een groot aantal bosolifanten die zijn gevonden bij het Duitse Neumark-Nord,niet ver van Leipzig.Dat was in die tijd tussen twee ijstijden een bijzonder voedselrijk gebied waarvan al eerder was vastgesteld dat er in precies dezelfde periode minstens 2.000 jaar lang Neandethaler groepen semi-permanent leefden en ook het landschap sterk beinvloeden.
Reconstructie van de Euraziatische bosolifant in het museum te Halle.
Wil Roebroeks: ' Olifantenmannetjes leven een groot deel van het jaar alleen. Als je er in slaagt die in het moeras of diepe modder te jagen is hij relatief immobiel en zijn de grote recht naar voren gerichte slagtanden minder gevaarlijk. Maar hoe ooit de vrouwtjes die ook tussen de botten zittengedood zijn, kunnen we ons maar moeilijk voorstellen. Die leven in een kudde en zijn elkaar ook te hulp zijn gekomen in geval van nood. Zo zie je maar, hoe meer we te weten komen, des te meer vragen."
Prof.Dr.Dietrich Mania tussen een deel van de 1500 opgegraven skeletten in het Landesmuseum für vorgeschichte halle in Neustad -Nord in Duitsland.JFK 4/2/23.
Een opvallend veelzijdig zakmes uit het Neolithicum.
Door Bart Wils.
Op sociaal media kennen we Bart Wils als "Bart Archeohart. " Een amateur archeoloog die zijn archeologische zoektochten met name in het Belgische Limburg onderneemt. Op 4 februari 2022, tijdens één van zijn zoektochten deed Bart in het Belgische Limburg een mooie oppervlaktevondst. Een complete spitskling, een dolkachtig instrument uit het middenneolithicum van zo'n 6000 jaar oud. Een intrigerend stuk op vele vlakken waar best wat meer over is te vertellen aldus Bart.
De spitskling uit Belgisch LimburgHaal gerust een verre voorouder van ons, " Ötzi de gletsjerman" voor de geest. Ötzi is de wereldvermaarde ijsmummie uit de kopertijd (ca 5300 jaar geleden) die in 1991 in de Alpen werd ontdekt. Niet alleen hijzelf, maar ook zijn kledij en werktuigen bleken in uitzonderlijk goede staat bewaard gebleven. Eén van de werktuigen was een dolkachtig mes: een puntig vuurstenen werktuig, geschacht in een handvat van essenhout met een koordje eraan om aan een gordel te bevestigen.
Het dolkachtig mes dat werd aangetroffen bij de mummie van Ötzi.
De Limburgse spitskling van 11.2 cm is niet exact hetzelfde type werktuig maar doet er zeker aan denken. We zitten in de tijd hier een kleine duizend jaar eerder, in het midden van de nieuwe steentijd, wanneer de Michelsbergcultuur (6400 - 5500 jaar geleden) hoogtij viert in het zuiden van Nederland en België. Maar ook in deze eerdere nieuwe steentijd culturen komen deze typische dolkachtige messen voor.
De spitskling gevonden door Bart Wils.
Dat het artefact intact en in één stuk op een akker te vinden is, is vrij uitzonderlijk: het heeft decennia lang de aanslagen van ploegscharen en het frezen overleefd. Van dit vuurstenen werktuig valt daardoor nog heel veel af te lezen. Zo is de kling met "indirecte percussie" van een kernsteen af geslagen. Die kernsteen werd vermoedelijk via prehistorische mijnbouw gedolven: mensen maakten in die periode ondergrondse schachten om daar de betere soort vuursteen te delven.
De verwering van de vuursteen, de bewerkingstechniek en de vorm van het werktuig maken dit artefact met zekerheid toewijsbaar aan de Michelbergscultuur. De basis van de king werd versmald om van een steel voorzien; handig om in een heft te steken.
Terug naar boven
Gering gebruikersonderzoek
Splitsklingen zijn nog maar zelden het voorwerp van een studie geweest. Het weinige onderzoek suggereert dat ze vooral gebruikt werden om huiden te schrabben, vooral het rund, om deze nadien te verwerken tot onder meer kleding. Deze spitskling getuigt echter van een veelheid van functies.
Terug naar boven
Pijlen maken.
We zitten in het artefact enkele ronde kerven waarvan één vrij grote. Mogelijk werd die kerf aangebracht voor een functie als holle schrabber. Een typisch gebruik van zo'n schrabber was takken ontbasten en het effenen van de schacht voor pijlen.
Terug naar boven
Vuur maken.
Het spitse uiteinde vertoont een restantje van een breuk. Wellicht brak het puntje van de spitskling op een bepaald moment en besliste men om een extra functie te creëren: vuur maken. Het uiteinde en enkel het uiteinde, is immers helemaal afgerond.Een fenomeen dat we typisch kennen bij vuurmakers: men sloeg het vuurstenen werktuig op een ander soort gesteente (bijvoorbeeld pyriet of markasiet) waardoor vonken ontstonden om vuur te maken. Door regelmatig gebruik raakten zulke vuurstenen werktuigen aan de uiteinden afgerond.
Terug naar boven
Schrabben en snijden.
De twee lange zijkanten vertonen verschillende kenmerken. Eén zijkant is bewerkt om die te kunnen gebruiken om huiden te schrabben of om die zijde van het artefact bot te maken: niet snijdend en dus gebruiksveilig. De andere zijkant heeft onregelmatige kleine afhakingen die niet duiden op bewuste bewerking maar op gebruiksschade door het gebruik als mes.
Terug naar boven
Prehistorische sikkel.
Het meest opvallende kenmerk: de snijkant vertoont aan de vlakke (ventrale) zijde zogenaamde "sikkelglans ". Dit fenomeen ontstaat op vuursteen door het veelvuldig snijden van plantaardig materiaal. Het gaat om een lange strook sikkelglans die slechts 1 mm breed is langsheen de rand. Het bewijst dat de splitskling ook gebruikt werd om planten te snijden. Ging men er graan mee oogsten om er later brood van te bakken? Ging men geneeskrachtige kruiden verzamelen ? Het kan allemaal.
Terug naar boven
Zwitsers mes of gerecycled werktuig.
In een poging om de splitskling nog meer geheimen te ontfutselen kunnen we ons de vraag stellen of de splitskling zijn verschillende functies gelijktijdig uitvoerde of dat de functies tijdens de levensloop veranderden. Een Belgische archeologe denkt aan de laatste optie: Het lijkt me inderdaad een kling met een hele levenscyclus. Ik denk dat het hier over een multifunctioneel object gaat, eerder over een stuk dat geleidelijk aan gerecycleerd werd in een ander werktuig zoals je bijvoorbeel ook ziet bij dolken uit Le Grand Pressigny-vuursteen. Die doorlopen ook een hele gebruikscyclus. Dit stuk doet me daar erg aan denken".Het is een legitieme hypothese om het artefact inderdaad te beschouwen als een voortdurend gerecycleerd stuk. Dat was een veelbelovende traditie in de prehistorie.Echter sluit dit niet uit dat het een multitool is. De splitskling vertoont kenmerken om te snijden, te schrabben, pijlen te maken en vuur te maken. Waarom zou het niet allemaal tegelijk gekund hebben.
Hoe het ook zij: dit prehistorische zakmes heeft een rijke en intrigerende geschiedenis. Anders dan de vele ad hoc werktuigjes die we vinden en die vaak na kortstondig gebruik werden afgedankt, getuigt dit werktuig van een lange gebruiksperiode.Het was een multifunctioneel werktuig dat door de eigenaar werd gekoesterd om zijn veelzijdigheid.
Het fantaseren over het gebruik, de zorg en de koestering voor dit werktuig geeft een gevoel van verbondenheid met de voorouder en maakt het alledaagse leven 6000 jaar geleden, voor een deel tastbaar. Probeer je de persoon voor te stellen die het stuk met zich meedroeg en het gebruikte voor een veelheid van taken en het al die tijd onderhield. Het creëert een archeologisch kijkvernstertje op één individueel leven van een voorhistorische Limburger. Veel persoonlijker wordt het niet.
JFK 18/4/22.
Terug naar boven
Uit de schatkamer van Hillebrand van den Bos.
Het bovenstroomgebied van de Tjonger is het zoekgebied van amateur archeoloog Hillebrand van den Bos. Al jaren verkent hij het gebied van Oosterwolde tot Makkinga. In al die jaren van zijn speurtochten heeft hij de bodem nogal wat vuursteen ontfutseld. Als stille getuige staat er op zijn erf in Jubbega een grote bak met duizenden stukken vuursteen. Incerto facten noemen ze dat aldus Hillebrand. Eigenlijk moet ik die nog eens goed doorzoeken en mogelijk zitten er nog wel artefacten tussen. Als voorbeeld raapt hij er een stuk vuursteen uit dat duidelijk de sporen van een kern heeft. In de keuken waar we even later zitten vist hij uit een kast in een andere kamer een geslepen bijl. Die heb ik heel veel jaren terug met mijn broer al eens gevonden aan de Tjonger. Mijn broer was toen de archeoloog in de familie en hield de bijl jaren lang thuis maar nu is de bijl bij mij in de collectie vertelt hij trots.
Een prachtig geslepen geel/bruine vuursteen bijl, onmiskenbaar uit de trechterbeker cultuur ligt op tafel en Hillebrand steekt niet onder stoelen of banken dat hij trots is op de vondst die hij ooit met zijn broer in de velden aan de Tjonger deed. Het is niet de enige bijl die ik in mijn bezit heb hoor. Van een bekende kreeg ik er ook eentje die geslepen is op een steen van fijne kwartsiet. Ook dit bijltje komt uit de omgeving maar de juiste plaats is niet meer te achterhalen maar moet ergens onder Oosterwolde liggen verhaalt hij. Het is zo'n mooi bijltje en die heeft ook een plekje gekregen in mijn collectie.
Als Hillebrand één keer op de praatstoel zit komen de verhalen over bijzondere vondsten en al snel staat de keukentafel vol met sigarendoosjes en sigarenkistjes waarin hij zijn verzamelde schatten bewaart en over elk stukje een verhaal vertelt. Als hij nog even naar een andere kamer gaat komt hij terug lopen met een platte zwersfsteen waarover diagonale slijpsporen lopen. Onmiskenbaar een slijpspoor en mogelijk ooit gebruikt om er een stenen bijl op te slijpen vertelt Hillebrand. Ook van de Tjonger vertelt hij en een stuk wat een geschiedenis vertelt.
Wie eenmaal op de stoel in de keuken bij Hillebrand zit hoeft zich geen minuut te vervelen. De verhalen borrelen als een gestage stroom naar boven en ook de namen van veel mensen die er in het verleden bij betrokken waren maken een uurtje in de keuken bij Hillebrand tot een goed verpozen.
JFK.4/4/22
Terug naar boven
Terug naar het begin van de jaartelling.
gevondenNet boven de stad Groningen bij Adorp wordt sinds enkele maanden onder leiding van
archeoloog André Pleszynski een deel van één van de vele Groningse wierden of terpen afgegraven. Pleszynski studeerde af aan de Rijksuniversiteit te Groningen en hoewel hij steentijd archeologie als één van zijn voorkeuren had heeft hij een switsch gemaakt naar de opgravingen van wierden en terpen. Toen hem dan ook gevraagd werd leiding te geven aan een opgraving van een wierde bij Adorp waar een weg werd aangelegd en een deel van de wierde daaraan zou worden opgeofferd, was hij meteen bereid deze uitdaging op zich te nemen. Inmiddels duikt hij al een paar maanden iedere werkdag met teamgenoten van het milieukundig en archeologisch onderzoek bureau MUG en een aantal vrijwilligers van de AWN, diep in de Groningse klei van de wierde. Hoewel de verwachtingen bij de aanvang van de opgraving getemperd waren blijkt nu na een paar maanden wroeten in de wierde dat het voor wetenschappers een unieke plek is. De opgravingen tot nu toe tonen aan dat vanaf het begin van de jaartelling tot omstreeks het jaar 200 de lagen van de wierde ongestoord zijn gebleven en dat is voor archeologen natuurlijk een unieke kans om een kijkje te nemen in de eerste bewoning van de wierde vanaf de vroegste jaren van de jaartelling.
Als Roel van der Brug en Jan Kloosterman van de redactie van Archeoweb op dinsdag 10 augustus 2021 tussen de buien door een bezoek brengen aan de opgravingslocatie wordt er ondanks alle nattigheid hard gewerkt. Met een troffel worden de lagen omgewoeld en worden scherven en andere materialen uit de wierde veilig gesteld en verpakt voor verder onderzoek
Met een kraan wordt de losgewoelde en doorzochte aarde laagje voor laagje afgeschaafd waarna de zoektocht in een volgende laag van de wierde kan beginnen. Voor het echter zover is onderwerpt André Pleszynski de nieuw aan de oppervlakte gekomen laag met een metaal detector aan een onderzoek. Hij heeft in de afgelopen maanden maar liefst een 26 tal fibula's veiliggesteld met zijn zoektochten met de detector. Eén van de topvondsten die met de metaaldetector boven water is gekomen mag best hier even worden genoemd. Het is een bronzen spatel. Een medisch instrument van Romeinse oorsprong dat in de wierde werd aangetroffen en een bewijs is dat er ook in het begin van de jaartelling Romeinse contacten zijn geweest tussen de toen in het zuiden van Nederland aanwezige Romeinen en de bewoners van de Wierde onder Adorp. Bekend is wel dat er tussen de wierden en terpenbewoners handelsbetrekkingen zijn geweest met de Romeinen en dat rundvee werd geruild voor Romeinse voorwerpen. De bronzen spatel die mogelijk is gebruikt voor onderzoek en het verwijderen van oorsmeer is een prachtig bwijs van de contacten tussen Romeinen en de wierde bewoners.
De in de wierde aangetroffen spatel. Foto André Pleszynski.Onder de in de wierde aangetroffen fibula's zitten een aantal fraaie exemplaren zoals een Germaanse draadfibula, een Germaanse beugel fibula en een Germaanse knie fibula. Fibula's werden gebruikt als een soort mantelspeld of op een andere wijze om de kleding bij elkaar te houden tijdens het dragen. Fibula's worden veel gevonden in terpen en wierden en op de landerijen die in vroegere jaren bestrooid werden met de vruchtbare terp aarde.
Van links naar rechts een Germaanse draadfibula, een Germaanse hooggewelfde beugel fibula en een Germaanse kniefibulaBij het opgraven kwamen een vijftal haardplaatsen te voorschijn en werden er een aantal paalgaten aangetroffen waaraan te herleiden is dat er op de wierde enige honderden jaren bebouwing plaats vond. Verder onderzoek moet lijden tot de soorten bebouwing die in de eerste eeuwen van de jaartelling plaats vonden op de wierde boven Adorp. Het onderzoek daarna zal nog wel enige tijd vergen aldus André Pleszynski die ook de verdere omermanden met zijn medewerkers verder op ontdekkingsreis gaat in de restanten van de wierde. Een mogelijkheid dat er in de zool van de wierde nog restanten uit de ijzertijd kunnen worden aangetroffen acht hij niet onmogelijk.
Tijdens de opgraving kwamen er een aantal paalgaten te voorschijn die door de onderzoekers nader zijn onderzocht. Deel van een houten paal in één van de paalgaten. De paal heeft vrij zeker deel uitgemaakt van de draagconstructie van een gebouw dat in de vroege jaartelling op de wierde heeft gestaan.Nauwkeurig verslag en nauwkeurige inmeting van plaats en laag van de wierde zijn voor een verdere uitwerking en datering van groot belang. Mariëlle Banning is één van de archeologen uit het team die met deze taak is belast. Zij begeleidt al jaren de opgravingen van het archeologisch onderzoek bij ingenieurs bureau MUG. Volgens teamleider André Pleszynski is ze zeer deskundig en maakt hij graag gebruik van haar bij het opmeetwerk van de wierde.
Mariëlle Banning bezig met het inmeten en opslaan van de gegevens die tzt gebruikt worden in een archeologisch verslag.Even verderop is archeologe Tessa Krol druk met het verpakken van alle scherven en het andere materiaal dat naar boven is gekomen. In plastic zakken worden de nog dik met klei besmeurde scherven ingepakt en worden er nummers aan de zak gehangen die corresponderen met de plaats in de opgegraven wierde waar ze door ander en werden aangetroffen. Alle materialen worden daarna naar een wasstraat vervoerd waar alles wordt schoongemaakt en gerubriceerd naar soort en de tijd waarin ze gebruikt werden. Het is niet bepaald een shoon klusje waar Tessa mee bezig is. Op haar knieën in de klei doet ze haar werk.
Archeologe Tessa Krol bezig met al het materiaal dat in de wierde is aangetroffen systematisch te verpakken voor de wasstraat.Ondertussen zoeken de andere archeologen en vrijwilligers met hun troffels systematisch de klei door. Als er af en toe iets bijzonders naar boven komt laten ze het evan aan hun teamleider zien. Zo komt er een spelsteentje naar boven en zelfs een tand van een hond. Bijzonder. Een andere komt met een prachtige rand van een grote kruik en een oor van wat eens mogelijk een kookpot is geweest. André Pleszynski is er blij mee. Er komt zoveel bijzonders uit de wierde dat ik er echt van sta te kijken. Misschien zijn de vondsten en de documentatie die we er over gaan maken nog meer bijzonder dan de opgravingen die van Giffen in de vorige eeuw deed bij Ezinge laat hij weten.
Bijzondere vondsten die aan de klei zijn ontfutseld worden even aan de teamleider getoond. Links een van klei gebakken speelsteentje dat misschien ooit behoorde tot één van de kinderen die zich er op de wierde mee vermaakte en een tand vrij zeker afkomstig van een hond ten bewijze dat ook honden in die eerste eeuwen al op de wierden werden gehouden. Rechts een grote randscherf van een kruik en een oor dat ooit deel uitmaakte van een kruik.
Naast de aangetroffen lagen in de wierde zijn aardewerkscherven en andere sporen van groot belang voor datering van de wierde. De randscherf die net het daglicht opnieuw heeft gezien typeert André Pleszynski als vroeg Romeins inheems aardwerk waarvan nader onderzoek moet aantonen waar het precies toe behoort. Ondertussen zijn uit de wierde al een aantal van klei gebakken spinsteentjes en gebakken speelsteentjes naar boven gekomen. Het verdere onderzoek zal meer bijzonderheden over de inhoud van de wierde naar boven brengen.
13/08/21
Jan Kloosterman/Roel van der Brug.
Terug naar boven
Heeft de ontdekking van fossiele voetafdrukken in Happisburgh betekenis voor de archeologie in Noord Nederland.
In het boek "Doggerland, verdwenen wereld in de Noordzee" dat onder redactie van Luc Amkreutz en Sasja van der Vaart-Verschoof werd geschreven ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling in het Rijksmuseum te Leiden schenkt Nick Asthon ook aandacht aan de opmerkelijke ontdekking van fossiele voetafdrukken die in 2013 op het strand van Happisburgh in Engeland zijn aangetroffen. Onderzoek naar die voetafdrukken liet zien dat mensen van een andere cultuur al veel eerder dan Neanderthalers langs de kusten van de Noordzee trokken. Analyse van de voetafdrukken toonde aan dat deze mensen misschien al wel een miljoen jaar geleden ook in Noord Europa op jacht gingen op het toen in het het bekken van de Noordzee levende wild.
De honderden voetafdrukken in een fossiele laag aan de kust onder Happisburg. (foto Simon Parfitt)Meteen na de ontdekking van de voetafdrukken, die gedeeltelijk waren bedekt met strandzanden en bij stormachtig waren blootgelegd waardoor deze sedimenten met de afdrukken zichtbaar werden, volgde een uitgebreid onderzoek. De oude sedimenten voor de kust van Happisburgh zijn zacht en liggen net onder de vloedlijk waardoor ze snel eroderen in de getijdenstroom van de Noordzee. Onderzoekers hadden slechts veertien dagen de tijd om alles in beeld te brengen, in te meten en te fotograferen. Na die veertien dagen wisten de getijden stromen alle voetafdrukken uit. In de jaren ervoor hadden archeologen, onder wie Simon Parfitt van het University College Londen, al een groot aantal vuurstenen werktuigen en afslagen ontdekt die ouder oogden dan de over het algemeen goed bewerkte stenen werktuigen van de Neanderthaler. Maar er was al meer aangetroffen in de sedimenten voor de kust van Happisburgh. Er waren botten, dierlijke resten en resten van planten en bomen aangetroffen bij een grote opgraving. Deze opgraving aan de kust vond plaats in een oude rivierbedding van een vroegere loop van de Theems. Dateringen van al het aangetroffen en opgegraven materiaal in combinatie met de voetafdrukken lieten al snel een interessant leven zien van mensen die honderdduizenden jaren geleden door het landschap van de toen droogliggende Noordzee trokken. Dateringen die ver in de tijd naar achteren schoven, naar een onwaarschijnlijke ouderdom die ook de dateringen van mensen die rondtrokken door Noord Europa liet bijstellen. De voetafdrukken die mensen achterlieten in de fossiele bodemlagen en de aangetroffen resten van planten en dieren leverden spectaculaire informatie op waarbij de ouderdom van afdrukken en aangetroffen artefacten kon worden vastgesteld tussen een miljoen en achthonderdduizend jaar geleden.
Eén van de honderden voetafdrukken van het strand van Happisburg uitgelicht. (foto Simon Parfitt)Onderzoek naar klimaat en leefomstandigheden leerde dat mensen meer dan 800.000 jaar geleden in een koud noordelijk klimaat met enorme dennenbossen leefden. Hun dagelijks menu bestond uit vlees van het wild dat ze buit maakten. Eetbare planten waren in de uitgestrekte dennenbossen en tussenliggende open vlakten nauwelijks te vinden. In de strenge noordelijke winters in die tijd werden de er levende mensen belaagd door neushoorns, sabeltandtijgers en hyena's. Het waren dieren die toen in de bossen leefden. De grote grasvlakten tussen de bossen werden begraasd door Mammoeten, neushoons en paarden. In het onderzoek is ook aangetoond dat de mensen bij Happisburgh leefden aan de randen van de dennenbossen met de grote open grasvlakten. Onderzoekers toonden aan dat de mensen van Happisburgh goed aangepast waren in deze koude plestocene periode tegen extreme kou en ontberingen die ze moeten hebben geleden tijdens lange koude winterperioden.
Het pleistocene landschap, geschetst door Matt Andrews.Het aantreffen van fossiele voetafdrukken is zeldzaam en kan belangrijke informatie verschaffen over de ontwikkeling van mensen in het verleden. Er kan bv uit worden afgeleid of tweebenigen zich rechtop voortbewogen, hoe hun houding was en hun gang tijdens het lopen en niet onbelangrijk, hoe groot de mensen waren van wie voetafdrukken zijn gevonden.. Dit is met name belangrijk als er verder geen botten of skeletten worden aangetroffen. In het geval van de voetafdrukken bij Happisburgh heeft onderzoek aangetoond dat het om de voetafdrukken gaat van vijf verschillende mensen. Ook dat deze mensen in een bepaalde richting hebben gelopen op het strand bij Happisburgh en dat is in een zuidelijke richting. Verder is bijzonder dat er een kind bij de groep behoorde. De lengte van de mensen van Happisburgh afgeleid van de voetafdrukken, moet ongeveer 170 cm zijn geweest. De zeer jonge datering van de voetafdrukken bij Happisburgh op een miljoen tot achthonderdduizend jaar geleden stelde de onderzoekers voor een raadsel. Gezien deze datering konden de mensen van Happisburgh niet tot de Homo Neandertaler en zelfs niet tot de homo Erectus horen. Een vergelijking met voetafdrukken op andere plaatsen zoals de aangetroffen voetafdrukken bij Lake Turkana in Kenia en die in Zuid Italië, hebben de onderzoekers doen besluiten dat de voetafdrukken op de stranden van Happisburgh vrij zeker afkomstig zijn van de menselijke soort Homo anteccesor. Met dat gegeven hebben ze de prehistorische geschiedenis van eerste mensen in Noord Europa met maar liefst 345.000 jaar naar achteren opgeschoven.
Schematisch overzicht afstamming (foto The Times)
WAT BETEKENT HAPPISBURG VOOR HET PALEOLITHICUM IN NEDERLAND.
Happisburgh in Engeland ligt voor wat de situatie in Nederland betreft op de hoogte van de kusten van Noord- en Zuid Holland. Dat roept natuurlijk meteen ook de vraag op of in Nederland archeologische vondsten kunnen worden aangetroffen die herleid kunnen worden naar de artefacten en sporen met een gelijke ouderdom als die in Happisburh. Een interessante vraag aldus archeoloog Marcel Niekus van Stichting Stone. Hij kreeg in de afgelopen jaren veel artefacten onder ogen die tevoorschijn zijn gekomen uit zandwinningputten en van de stranden in Nederland. "Vondsten van artefacten met een dergelijke ouderdom als die van Happisburgh kunnen zeker in de ondergrond van Nederland worden aangetroffen" aldus Marcel Niekus. "Maar dan wel op een grote diepte. Het is de vraag of die diepe lagen überhaupt worden aangesneden. De oudst bekende vondsten van artefacten die in Nederland zijn aangetroffen worden geschat op 400.000 jaar en komen uit een zandwinput bij Woerden. Die datering is te jong voor de Homo anteccesor die Happisburg ongeveer 800.000 jaar geleden aandeed."
De ligging van de archeologische site bij Happisburgh ten opzichte van de Nederlandse kust.MANDER EN WESTENBERG.
Ook de stuwwallen in de Achterhoek herbergen sporen uit de prehistorie. Onder Mander op een lange helling worden al sinds 1999 midden paleolithische artefacten gevonden. Archeoloog Dick Schlüter bracht de vondsten van een aantal amateur archeologen samen en schreef er een artikel over. Onderzoek toonde aan dat boven op de helling onder Mander op de stuwwal een Neanderthaler kampement heeft gelegen. Het kampement is doot uitspoeling en solifluctie van de stuwwal al lang vrdwenen. Restanten zoals vuursteen artefacten zijn in de loop van duizenden jaren verspreid op de akkers die op de flauwe helling van de stuwwal liggen en vormen een buit voor archeologen en amateur archeologen. Eén van de fraaiste vondsten was een vuistbijl.
Vuistbijl van Mander. Foto: Frans de Vries - Toonbeeld.
De inventarisatie van paleolitische afslagen en werktuigen van de stranden aan onze Noordzee leveren interessante gegevens op. Ze worden al een aantal jaren door amateur archeologen en gelukzoekers verzameld op stranden met opgespoten zand uit de Noordzee. Met name de Maasvlakte en de Zandmotor leveren interessante nieuwe gegevens op over het leven in de delta's van de ooit droge Noordzee. Bekendheid van die vondsten heeft een ware rage doen ontstaan van mensen die er een dagje op uit trekken naar de kust op zoek naar vuursteen artefacten en bewerkte botdelen waaronder fraaie benen pijlpunten. Voor veel amateur archeologen zijn die zoektochten aan onze kusten een prachtige bezigheid bij het beoefenen van hun hobby.
Terug naar boven
Terug naar boven
Vondst van de maand, NAD-Nuis - april 2021
Overgenomen van de Facebook pagina van het Noordelijk Archeologisch Depot te Nuis.
Deze week een vondst uit de oude doos, die deze maand is ingevoerd in ons depotbeheersysteem.
Vorig jaar hebben we via archeoloog Dick Stapert de vondsten van de steentijdopgraving van het Friese Ureterp in ontvangst mogen nemen. Deze vindplaats, van de zogenaamde Hamburg-cultuur (ruim 14.000 jaar oud), werd in 1942 ontdekt langs de oevers van de Boorne. Vaak wordt amateur-archeoloog Pieter Mudstra als ontdekker van de vindplaats genoemd, maar volgens anderen is de werkelijke ontdekker een neefje van Notaris Peereboom, die de vondsten weer aan Mudstra getoond heeft. Mudstra gaat er vervolgens mee naar archeoloog Assien Bohmers.
De vindplaats wordt onder leiding van Bohmers in 1943 en 1944 in privé opgegraven, samen met zijn medewerkers die hij via de Ahnenerbe (de archeologische tak van de SS) in dienst had. Bohmers zal met de opgravingsresultaten zichzelf in 1947 definitief op de kaart zetten als de steentijdspecialist van Nederland (waar hij zichzelf ten onrechte als vinder noemt, de vindplaats heeft inmiddels drie mogelijke ontdekkers).
Baanbrekend is hierbij zijn kwantitatieve analyse, gestoeld op zijn kennis als geoloog. Later wordt de Hamburg-cultuur in twee fasen verdeeld, waarbij de vindplaats model staat voor de vroege, zogenaamde Ureterp-fase. De vondsten zijn daarna op het Biologisch Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen (nu Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie) gebleven, waar ze gebruikt zijn voor studie. Later is de opgraving deels opnieuw geanalyseerd door Dick Stapert.
De vondsten dragen niet alleen een verhaal bij zich over jager-verzamelaars van duizenden jaren geleden, maar hebben ook sinds hun opgraving weer een hele eigen geschiedenis erbij gekregen. Daarom hebben we de vondsten een bijzonder plekje gegeven in een van de vitrines in de wand van ons auditorium.
Over Dr. Bohmers is in 2019 een biografie verschenen, waarin ook aandacht aan de vindplaats wordt besteed:
Carmiggelt, A., 2019: Geheimzinnigheid is zijn fort; Assien Bohmers (Archeoloog) 1912-1988, Utrecht.
Lees hier meer over de opgraving en de heranalyse van Stapert: https://ugp.rug.nl/Paleo-aktueel/article/view/36360/33810
Vondsten van de Hamburgsite te Ureterp.
Vitrine kastje en rechts de vitrine in het NAD.
Dat het neefje van Notaris Peereboom de ontdekker is van de Hamburg site, is verteld door de Hr. Jochum de Jong uit de Mersken onder Ureterp. Hr. De Jong was een goede kennis van Bohmers en hij heeft in 1938-39 geholpen met opgravingen. Bohmers zijn eerste vrouw/vriendin was familie van Hr. de Jong en daardoor kwamen ze (Bohmers en zijn vrouw/vriendin) vaak logeren in de Mersken. Daar heeft Bohmers kennis gemaakt met de aanwezige archeologie in de bovenloop van de Boorne.
Het neefje van Notaris Peereboom moest naar Duitsland te werken, om dat te voorkomen heeft Bohmers hem in dienst genomen met de opdracht, de bovenloop van de Boorne (Koningsdiep) afzoeken op aanwezigheid van archeologie. Hr. De Jong wist te vertellen, dat toen de Hamburg site is ontdekt. De gesprekken van Hr. de Jong zijn opgenomen in 2015 en zijn o.a. in bezit van het NAD in Nuis. Zover ik weet kwam Mudstra voorheen nooit in deze omgeving, later met de ruilverkaveling wel, toen hij kortstondig in dienst was van het Friesmuseum.
RvdB 15-05-2021
Terug naar boven
Big data in de archeologie.
Geplaatst door het Hunebedcentrum.
Met PhD-student aan het Groninger Instituut van de Archeologie (GIA), Pir Hoebe, spreken we over big data in de archeologie. En meer in het bijzonder hoe je het in kunt zetten om meer te kunnen vertellen over de jagers-verzamelaars in Noordwest Europa ten tijde van het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum. In iets minder dan veertig minuten leren we een hoop over big data, waar je tegenaan loopt binnen de archeologie en over het leven als jager-verzamelaar.
De podcast is te beluisteren via Spotify. Klik hier voor de link.
RvdB 7-04-2021
Terug naar boven
Speurtocht naar een midden paleoliet.
Al jaren ging er in Ureterp en omgeving een verhaal rond over een vondst van een midden paleolitisch werktuig op de Mersken onder Ureterp. Bij een aanleg van een weg halverwege de vorige eeuw zou iemand een prachtig artefact hebben gevonden dat door archeologen van de Rijksuniversiteit te Groningen, Tjalling Waterbolk en Willem Albertus van Es, als een midden paleolitisch werktuig van een Neanderthaler werd aangemerkt. Een zeer bijzondere vondst omdat er in die periode halverwege de vorige eeuw eigenlijk alleen nog maar een stenen midden paleolitische vuistbijl bekend was die in 1939 was gevonden bij het toenmalige Wijnjeterp door timmerman Hein van der Vliet,
Roel van der Brug ontdekte een tijdje terug een bericht uit de Drachtster Courant van 22 augustus 1961 waarin de vondst van het midden paleolitische artefact vermeld werd. Het bleek dat een vrouw bij de aanleg van een nieuwe weg van Oosterwolde naar Ureterp naar aanleiding van een oproep in de Drachtster Courant stenen had verzameld bij de wegaanleg en daarover een briefwisseling had gevoerd met het Fries museum. Inmiddels is de identiteit van de vrouw bekend en weten we dat het om J.C. Nieuwenhuis - Feij ging die het artefact had gevonden.Toen de toenmalig archeoloog bij het Fries museum Gerrit Elzinga verder onderzoek instelde en bij de vrouw de stenen ging bewonderen herkende hij in een stuk geel/bruin gekleurde vuursteen een midden paleolithische schrabber. Hij omschreef het artefact als 10 cm lang en 8 cm breed, een vermoedelijke schrabber met een diepe glans. Elzinga meende dat de "schrabber" vermoedelijk was gebruikt bij het schoonkrabben van beenderen en huiden. De glans en de techniek van bewerking van de steen zou waarschijnlijk ook een hoge ouderdom van het artefact aangeven en daarmee ook bepalend zou zijn dat dit artefact al tienduizenden jaren oud was uit een tijd dat er in Noord Nederland nog mammoeten en wolharige neushoorns rondliepen.
Het midden paleolithische artefact met een slagbultzijde en een bewerkte zijde.
De vrouw die het artefact had gevonden wilde anoniem blijven en stelde het voorwerp als bruikleen beschikbaar aan het Fries museum. Vooreerst liep daar de speurtocht van Roel van der Brug daar dood maar zo als vaak wint de aanhouder. Via de oude buren kwam Roel in contact met de kleinkinderen en zo ontdekte Roel dat het artefact mogelijk inmiddels in het Noord Nederlands Archeologisch Depot in Nuis zou zijn. Overleg met de beheerder Jelle Schokker leidde er toe dat het artefact boven water kwam.
Een eerste stap was om het artefact nog eens te laten bekijken door archeoloog Marcel Niekus en deze deed een opmerkelijke ontdekking. Hij herinnerde zich dat hij het artefact als eens eerder onder ogen had gehad en deed enig naslagwerk. Daarbij kwam hij uit bij een onderzoek van het artefact door archeoloog Dick Stapert van het toenmalige Biologisch Archeologisch Intituut (BAI) van de Rijksuniversiteit te Groningen. Stapert had het artefact in 1976 onderzocht en tot in detail aangegeven dat het geen midden paleolotisch artefact kon zijn. Ondermeer herleidde hij de sporen van een afslag tot vorstsplijting en de retouche tot het onder druk afbreken van delen van de vuursteen. Ook Stapert moest bij zijn beoordling toegeven dat het artefact op het eerste gezicht veel kenmerken had die deden denken aan een midden paleolithische schrabber. Nadere bestudering toonde echter aan dat het geen artefact kon zijn. Hij bestempelde het artefact tot een pseudo artefact. Het aardige is wel dat H.R.Roeling van de BAI er een prachtige tekening van had gemaakt en daarbij ook het resultaat van Staperts onderzoek als peseudo artefact had vermeld.
De door H.R.Roeling gemaakte tekening van het pseudo artefact.Archeoloog Marcel Niekus heeft inmiddels in navolging van de andere archeologen het vermeende midden paleolithische artefact opnieuw onderzocht en moest net als eerder archeoloog Dick Stapert tot de conclusie komen dat het artefact veel overeenkomsten toonde die het deed lijken op een midden paleolithisch werktuig doch dat nadere bestudering toch ook naar zijn oordeel het moest bestempelen tot een pseudo artefact en dat hij daarmee het oordeel van Dick Stapert moest onderschrijven. Een prachtige speurtocht die helaas eindigde in een mineur.
Roel van der Brug 9/3/21
Terug naar boven
Berkenteer, een kauwgom van 5.700 jaar geleden.
Een klein klompje berkenteer dat jaren terug werd gevonden bij de aanleg van een tunnel tussen Duitsland en Denemarken gaf een jaar geleden een spectaculair inzicht. Het klompje teer had gediend als prehistorisch kauwgom en nog mooier het zou als kauwgom zijn gebruikt door een jonge vrouw. Berkenpek dat in de prehistorie diende als superlijm bij onder anderen het stevig verankeren van vuursteen spitsen in schachten van pijlen, kreeg door een DNA onderzoek aan het Globe Institute van de universiteit van Kopenhagen een andere demensie.
Het klompje berkenteer waar het onderzoek zich op toespitste. Foto: Theis Trolle Jensen.Het klompje berkenteer dat bij wegenaanleg bij het eiland Lolland onder Syltholm in Denemarken onder leiding van archeoloog Sören Sörensen werd opgegraven is in de afgelopen jaren in Denemarken grondig onderzocht. Door een afdruk van een tand in het klompje berkenteer werd onder anderen gezocht naar mensenlijk DNA en dat werd tijdens het onderzoek vastgesteld. Ook bijzonder. Het DNA is afkomstig van een meisje en dat gegeven was voor de wetenschappers aanleiding om het meisje dan ook meer zichtbaar en tastbaar te maken door haar een een naam te geven. Een logische gevolgtrekking voor het geven van een naam was een verbinding te leggen met de vindplaats, het eiland Lolland. Het werd "Lola". De plaats van de opgraving onder Syltholm bracht niet alleen het klompje berkenteer naar boven maar verschafte een schat aan gegevens voor onderzoekers om ook meer beeld te krijgen over de prehistorische omgeving en de geschiedenis van Lola. Zo kon worden vastgesteld dat Lola ongeveer 5.700 jaar geleden deel uitmaakte van een leefgemeenschap die getraceerd kan worden in de overgang van de mesolithische jager-verzamelaar naar het vroeg Neolithicum.
Overgang vn het Mesolithicum naar het Neolithicum. Jager/verzamelaar wordt boer.5.700 jaar nadat een meisje een stukje kauwgom (berkenteer) uitspuwde een DNA onderzoek instellen is meer dan bijzonder. Uit haar weggegooid stukje kauwgom DNA te halen is uniek te noemen en als resultaat een nieuw licht te werpen op haar leefonstandigheden en haar afkomst is een prestatie op zich. Toch hebben onderzoekers in Denemarken waaronder Theis Prolle Jensen iets dat tot dan onwaarschijnlijk was, aan kunnen tonen met hun onderzoek. Aan de hand van restanten speeksel van het meisje in de berkenteer is te herleiden dat ze kort tevoren had gegeten. De ingrediënten van haar maaltijd konden aangetoond worden. Wilde eend, paling en hazelnoten stonden op haar menu. Vermoedelijk is ze na haar diner aan het werk gegaan. Gezien de berkenteer misschien om stenen voorwerpen te lijmen in houten handvatten. De berkenteer die ervoor nodig was kauwde ze en vervolgens spuwde ze het laatste klompje uit. Het onderzoek gaat nog verder. Uit het DNA haalden de onderzoekers ook bijzonderheden over het meisje. Een getinte huidskleur, bruine haren en blauwe ogen zijn de uitkomst van een verder DNA onderzoek. Met al deze uitkomsten moest Lola toch ook een eigen gezicht krijgen. Een mooie reconstructie van Lola toonde een jong meisje met de ingrediënten van haar maaltijd die ze in het berkenteer achterliet.
Een reconstructie van Lola naar aanleiding van een restje DNA in een klompje berkenteer.Analyses van DNA van prehistorische menselijke overblijfselen, zoals botten en tanden zijn in de afgelopen jaren toegenomen. Het onderzoek op het klompje berkenteer is één van de eerste analyses van prehistorische "kauwgom". Berkenteer of berkenpek wordt gemaakt door de schors van berkenbomen te verhitten totdat er een zwarte teer ontstaat. De schors van berkenbomen moet voor de productie van berkenteer verhit worden zonder zuurstof. Experimenteel hebben onderzoekers het proces waarbij berkenteer wordt gemaakt kunnen reconstrueren. Berkenbast werd hierbij strak opgerold en in een kuil gelegd. Bovenop de opgerolde berkenbladeren werden hete houtskool gelegd en het geheel werd bedekt met aarde zodat er geen lucht bij kwam. Bij afkoeling bleef de teer over. Het gebruik van berkenteer is gedurende lange tijd in de prehistorie gebruikt om werktuigen te lijmen in een handvat. Onderzoek heeft eerder aangetoond dat ook Neanderthalers berkenteer gebruikten.
Experimenteel vervaardigde gereedschappen, geschacht met berkenteer. Foto: Paul Kozowyk, Universiteit Leiden.Stukjes berkenteer worden regelmatig gevonden bij prehistorische opgravingen. Vaak ook met duidelijke afdrukken van tanden. Onderzoekers vermoeden dat berkenteer vaak werd gebruikt als kauwgom in de perhistorie. Redenen kunnen zijn dat de berkenteer als kauwgom een desinfecterende werking kan hebben maar ook remmend kan werden op ontstekingen in de mond. Het zou ook gekauwd kunnen worden om honger te onderdrukken maar het meest waarschijnlijke gebruik van het stukje berkenteer van Lolland is dat het werd gekauwd om het kneedbaar te maken voor gebruik. Het is aan een enorme vooruitgang binnen de archeo- en paleogenetica methoden voor onderzoek te danken dat er steeds meer menselijke sporen kunnen worden achterhaald uit prehistorische resten die aan mensen kunnen worden toegeschreven.
Bronnen:
Jensen, Theis Trolle - A 5700 year old human genome and oral microbiome from chewed birch pitch.
Langejans, Geeske - Deze Neanderthalers investeerden in efficiënt jagen en huishouden.
JFK-21-10-20.
Terug naar boven
Universiteit Aarhuis in Denemarken lost raadsels rond herkomst brons in de Bronstijd op.
Al jaren vindt er in de landen rondom de Noordzee onderzoek plaats over de herkomst van het brons dat werd gebruikt voor de ongeveer 4000 jaar geleden gedateerde bronzen voorwerpen en sierraden. Voor het vervaardigen van brons zijn twee metalen nodig, koper en tin. In een aantal lage landen rond de Noordzee komen die metalen niet of sporadisch voor. Denemarken is voor wat bronstijd voorwerpen en sierraden betreft een rijk land. Toch heeft Denemarken zelf geen metalen zoals koper en tin in eigen bodem voorradig.
Sierraden uit de Bronstijd. Foto: Minja Hemminga.Onderzoekers van de universiteit in Aarhuis hebben een aantal jaren onderzoek gedaan door rontgenfoto,s te maken van de minerale samenstelling van het brons en door middel van een analyse van de loodisothopen in het brons. Met de resultaten van het onderzoek en mogelijke plaatsen waar het koper- en zink erts voorkomt in de bodem, behaalden ze een opmerkelijk resultaat. Een eerste onderzoek toonde aan dat verreweg de meeste voorwerpen en sierraden uit de bronstijd niet zijn gegoten uit baren metaal maar dat er grote hoeveelheden bronzen wapens voor zijn omgesmolten. De Deense bronstijd bewoners blijken grote hoeveelheden bronzen bijlen vanuit Engeland en een aantal midden Europese landen te hebben ingevoerd en ze vervolgens te hebben omgesmolten waardoor er een geheel eigen Deens kenmerk van het brons ontstond. Het duidt er volgens onderzoeker en archeoloog Heide Wrobel van de universiteit van Aarhuis op dat de Deense bronstijd mensen door het omsmelten een eigen unieke identiteit aan de Deense bronzen bijlen gaven.
Bronzen bijlen uit opgravingen in Denemarken.Uit 210 bronstijd vondsten in Denemarken, voornamelijk koppen van bronzen bijlen zijn monsters genomen en door vergelijking kwamen de Deense onderzoekers achter de herkomst van het Deense brons. Via handelsroutes is er in de bronstijd een ruilhandel geweest met bronzen voorwerpen uit Eengeland en Slowakije. Daarbij werd barnsteen uit Denemarken verruild voor bronzen voorwerpen. Volgens de onderzoekers gingen de Denen niet zelf naar Engeland en Slowakije maar kregen ze het metaal in handen via handelsroutes vanuit Engeland over zuid Nederland en via Duitse tussenpersonen uit Slowakije. De onderzoekers denken er met het onderzoek te hebben bijgedragen aan een stukje helderheid over het Deense brons en de herkomst er van. Mogelijk kan het Deense onderzoek bijdragen aan een stukje helderheid over de herkomst van brons in Nederland.
Handelsroutes brons in de bronstijd.Bronnen: Norgaard H.W., Pernicka E en Vandkilde H.: On the trail of Scandinavia's early metallurgie; Provenance transfer of mixing.
JFK. 7/10/20
Terug naar boven
Opgraving midden steentijd onder Rottevalle.
Een spandoek markeert de opgraving aan de N369 onder Rottevalle.In 2019 is in verband met de toekomstige aanleg van de ovonde een archeologish vooronderzoek gehouden op een hoge zandkop ten oosten van de N369. Deze kleine vooropgraving leverde sporen op van een verblijf op deze plaats van jagers uit de midden steentijd. In verband met het aantreffen van deze sporen in besloten tot een grootschaliger onderzoek op deze plaats. Het onderzoek is in juli 2020 gestart.
Archeoloog Jeroen Mendelts die de leiding heeft bij de archeologische opgravingen onder Rottevalle.
Overzicht opgraving en wasstraat onder Rottevalle.
Terug naar boven
De Onstaborg te Sauwerd (Groningen)
Pir Hoebe 13-07-2020
Hoe vaak komt het voor dat je mag opgraven op een borgterrein dat bovendien staat geregistreerd als archeologisch rijksmonument? Eind juni 2020 was het zover voor de archeologen van Salisbury Archeologie BV en een dozijn vrijwilligers uit de regio Noord: proefsleuvenonderzoek op het terrein van de Onstaborg te Sauwerd. Zoiets gebeurt niet zomaar. Het onderzoek komt voort vanuit de wens van de Vereniging Dorpsbelangen van Sauwerd en Wetsinge om het oude borgterrein beleefbaar te maken, en is gepland in samenwerking met gemeente het Hogeland, landschapsbeheer Groningen en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
In de afgelopen jaren zijn meerdere vooronderzoeken uitgevoerd. Projectleider Adriana Bakker deed in 2017 bureauonderzoek naar de Onstaborg, waarbij de archeologische verwachting van het terrein is vastgesteld op basis van bekende archeologie uit de directe omgeving en de historische gegevens die over het terrein bekend zijn. Vervolgens is vorig jaar het hele terrein in samenwerking met Medusa Explorations BV met de grondradar in kaart gebracht. De verzamelde data zijn door een archeoloog en een dataspecialist geïnterpreteerd, wat inzicht heeft gegeven over de mogelijke locatie van structuren in de ondergrond. Daarna is een aanvullend booronderzoek uitgevoerd, onder meer om de breedte van de oude slotgrachten vast te stellen. Dit jaar hebben we voor het eerst opgegraven, met als voornaamste doel resten van de brughoofden op te sporen en wederom de breedte van de slotgracht exact te bepalen.
De Onstaborg.
De geschiedenis van de Onstaborg is veelbewogen. De Onstaborg is waarschijnlijk gesticht in de 14e eeuw door het geslacht Onsta. Dit geslacht had meerdere malen strijd met de stad Groningen. De vroegst bekende vermelding van de Onstaborg is bijvoorbeeld in een verslag van een Groningse belegering van de borg uit 1400. In de 14e en 15e eeuw hadden ze zich aangesloten bij de graaf van Holland, in de strijd tussen de Vetkopers en Schieringers, wat uitliep in de Grote Friese Oorlog. Ook na het einde van de Friese Vrijheid in 1498 waren de Onsta’s nog betrokken bij conflicten met Groningers (Formsma et al. 1973).
De Onstaborg is in haar bestaan meerdere keren verwoest. In 1587 is de borg door Spaanse soldaten vernietigd tijdens een van de conflicten tijdens de 80-jarige oorlog. In verwaarloosde staat en met grillige vormen wordt het borgterrein voor het eerst afgebeeld op de kaart van Haubois uit 1641 Op de kaart wordt geen toegang naar de borgstee getekend, terwijl de voorburcht aan de zuidoostzijde middels een brug en aan de noordwestzijde middels een dam lijkt te zijn ontsloten (Bakker 2018). Tussen 1640 en 1678 blijkt uit historische bronnen dat de Onstaborg herbouwd is. Het terrein is in die tijd ook ingrijpend gewijzigd zoals te zien is op de Kadastrale Minuut uit 1822 (afbeelding 1). In 1725 wordt de borg uiteindelijk gesloopt. En in de loop van de 19e eeuw worden de grachten gedempt (Bakker 2017).
Afb. 1: Links - de Onstaborg in geruïneerde staat op de kaart van Haubois (1641).
Afb. 2: rechts - het herbouwde en rechtgetrokken terrein van de Onstaborg op de Kadastrale Minuut (1822).
Het proefsleuvenonderzoek.
Op basis van de resultaten uit het booronderzoek van Salisbury Archeologie BV en het geofysisch onderzoek door Medusa Explorations BV (Bakker 2019) zijn dit jaar op twee locaties werkputten gepland om onderzoek te doen naar de gracht van de Onstaborg en naar eventuele resten van bruggenhoofden (afbeelding 3). De werkputten zijn aangelegd aan de oostkant van het terrein waar de Onsta’s een persoonlijke toegangsbrug zouden hebben gehad naar de kerk, en aan de zuidkant van het terrein waar de hoofdingang van het borgterrein moet zijn geweest in het verlengde van het pad tussen de ijsbaan en het Schathoes.
Het veldwerk werd zoals gezegd uitgevoerd in samenwerking met vrijwilligers, zowel dorpsbewoners van Sauwerd als vrijwilligers van de AWN uit de regio noord. De vrijwilligers hielpen met de graafwerkzaamheden en bij het wassen van de vele vondsten, waarvoor speciaal een locatie was ingericht op biologische zorgboerderij de Onstaheerd. Daarnaast kreeg het onderzoek veel belangstelling, met bezoek van opdrachtgevers en bevoegd gezag: vertegenwoordigers van Dorpsbelangen Wetsinge en Sauwerd, gemeente Het Hogeland, Landschapsbeheer Groningen en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provinciaal archeoloog kwamen langs op de opgraving. Het proefsleuvenonderzoek werd ook bezocht door kinderen van groep 5 tot en met 8 van basisschool de Meander uit Sauwerd. De kinderen waren enorm enthousiast en stelden leuke en slimme vragen over het verleden van Sauwerd en over het archeologisch onderzoek. Tevens werd met de kinderen een fragment van een grafsteen van een van de Onsta’s bezichtigd aan de Burchtweg 20 (de grafsteen is in 2014 beschreven in de kroniek Diepgang). Ook is op 30 juni een kort interview over het project gegeven voor radio Noord. Het fragment begon om 14:24 en is terug te luisteren op de website van radio Noord (beluister het fragment via deze link), het begint op 24:30).
Afb. 3: De plaatsing van de werkputten en andere locaties genoemd in de tekst.
Maandag 29 juni ging het veldwerk van start aan de oostkant van het borgterrein waar we al snel overladen werden met vondsten die vrijkwamen uit dempingslagen van de gracht. Hier zat veel bouwmateriaal zoals kloostermoppen tussen, maar ook dierlijk botmateriaal en aardewerk. In de dempingslaag lag aardewerk dat we kunnen plaatsen in de Nieuwe Tijd (na 1500): fragmenten van potten en vaatwerk dat ten tijde van de Onstaborg is geproduceerd, maar ook zeer oud ‘terp-aardewerk’ wat dateert uit de IJzertijd of de Romeinse tijd. We weten dat Sauwerd een van de oudere wierden in de omgeving is, een aantal eeuwen voor Christus gesticht op de hoger gelegen kwelderwal langs het Reitdiep. Dit dikke zwartgebakken terp-aardewerk stamt dus uit de vroege fase van Sauwerd.
Op dinsdag 30 juni is verder gegraven aan de oostkant, met een uitbreiding richting het westen (put 2). De graafwerkzaamheden bleven beperkt tot de dempingslagen boven op de grachtvulling. Aan het eind van de dag werd het begin van de derde werkput aangelegd, bij de hoofdingang van het borgterrein. Hier stootte we al snel op lagen baksteen die in het grondradar onderzoek van Medusa waren gesignaleerd. Op woensdag volgde we deze bakstenen structuur verder naar beneden. Het was in doorsnee een halve cirkel van baksteen opgevuld met mortel. We denken dat dit misschien wel het bruggenhoofd van de hoofdingang kan zijn (afbeelding 4). Verder vonden we op een meter diepte een lang spoor, wat we ook herkennen op kaarten uit het vooronderzoek van Medusa. Het lijkt een ‘uitbraaksleuf’ te zijn: de restanten van een fundament.
In de gegevens van het grondradar-onderzoek loopt deze sleuf door tot aan de noordwesthoek van het Borgterrein. We denken dat het spoor jonger is dan de borg omdat het is ingegraven in de dempingslagen van de gracht. Het zou te maken kunnen hebben met de afwatering van het perceel (afbeelding 5).
Afb. 4: een bakstenen spoor gevuld met mortel, op de locatie waar tijdens het grondradar onderzoek van Medusa een vlek met hoge weerstand was gesignaleerd. Mogelijk heeft deze structuur te maken met het bruggenhoofd.
Afb. 5: de onderkant van het spoor uit afbeelding 4 en de uitbraaksleuf die over de lengte van de put loopt, ook dit spoor werd al tijdens het grondradar onderzoek van Medusa gesignaleerd. Zoals rechts te zien is loopt dit spoor mogelijk verder door richting het noordwesten.
Donderdag 2 juli is het onderzoek afgerond. Aan de onderkant van de dempingslaag in werkput 2 op de overgang naar de grachtvulling is uiteindelijk nog hout gevonden bij het verdiepen van de werkput. We troffen hier op een meter diepte meerder palen en planken aan. Deze lagen lijnrecht tegenover een bakstenen constructie die uit talud van de wierde steekt (afbeelding 3), aan de overkant van de sloot. We zijn vrij zeker dat deze palen en planken resten van de brug (misschien een ’hoogholtje’) is waarover de Onsta’s naar de kerk konden lopen. Twee palen waren vierkant en zo’n 16 cm in doorsnee. We hebben één meegenomen, en die bleek bij het lichten aangepunt te zijn. Daarnaast hebben we één plank meegenomen en een zeer forse paal of balk van zo’n 40 à 50 cm doorsnee. De rest is toegedekt voor mogelijk toekomstig veldonderzoek.
Afb. 6: Links - het lichten van een van de palen in werkput 2, rechts – een forse paal of balk afkomstig uit de structuur.
Slotwoord.
Al met al was het proefsleuvenonderzoek een succes! De veldresultaten verifiëren de bevindingen uit eerder onderzoek en geven ons stof tot nadenken voor het vervolgonderzoek. Daarnaast was de grote belangstelling uit het dorp en de regio en de hulp van het kundige team van vrijwilligers een prachtige toevoeging aan het project. De uitwerking van de resultaten is nu begonnen en zal resulteren in een rapport. Vereniging Dorpsbelangen van Sauwerd en Wetsinge wil dat Salisbury Archeologie BV volgend jaar terugkomt voor de volgende fase van het onderzoek, waarbij we het onderzoek naar het borgterrein en de grachten zullen vervolgen. Berichten over onze projecten kunt u volgen op onze website en sociale media.
Bronnen.
Bakker, A.M., 2017. De Onstaborg te Sauwerd (gemeente Winsum). Een Bureauonderzoek. Salisbury Archeologie Rapport 116. Assen.
Bakker, A.M., 2019. De Onstaborg te Sauwerd (gemeente Het Hogeland). Een geofysisch onderzoek en inventariserend veldonderzoek. Salisbury Archeologie Rapport 264. Assen.
Historische Kring Ubbega, 2014. Wapensteen van Dokkum. In: Diepgang: een kroniek van drie dorpen langs het Reitdiep. Diepgang jaargang 2, nr. 4. pagina 10.
Formsma, W.J.F., R.A. Luitjens-Dijkveld Stol, A. Pathuis 1973. De Ommelander Borgen en Steenhuizen. Van Gorcum, Assen.
Terug naar boven
De honderden torens van Friesland.
Door Evert Kramer.
Geschiedkundigen van de Friese middeleeuwen hebben lang gedacht dat bovenstaande titelzin sloeg op de vele kerktorens in Friesland. Eerder moeten we hierbij denken aan de paar honderd rond 1500 nog aanwezige sterktes. Verdedigingstorens dus, die bij ons en in de ons omringende landen, vanaf de volle middeleeuwen op kleine aarden heuvels of mottes stonden, in het begin nog van hout gebouwd, maar vanaf einde 12e eeuw vooral in baksteen - de zogeheten kloostermoppen - werden gemetseld, net als de gelijktijdige bouwwijze van kerktorens.
Wieren of hege wieren worden deze heuveltjes bij ons genoemd en het merendeel van deze vrij steile heuvels is al lang weer verdwenen. Afgegraven omdat ze een hindernis vormden in het boerenland. Ook de burchtheuvel aan de Ottemaleane dreigde rond 1951 te worden weggeschoven. De van geboorte Snkere historicus -archeoloog Herrius Halbertsma, toen verbonden aan de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Amersfoort, wist het gelukkig te voorkomen. De eigenaar - de Nederlands Hervormde gemeente te Sexbierum - had een verzoek tot het vlakschuiven gericht ana de gemeente. Men zegde toe de nog aanwezige kloostermopfundamenten in de heuvel te gebruiken bij de restauratie van de kerk te Minnertsga. Gelukkig werd nog ter elfder ure vanuit de monumentenhoek deze geplande egalisatie voorkomen... Lang was onduidelijk waarvoor deze heuvels hadden gediend. Men dacht eerder aan galgenheuvels, of aan vluchtheuvels voor het vee tijdens overstromingen.
Hegewier aan de Ottemaleane te Sexbierum. Foto E.Kramer.
Het is dan ook niet vreemd dat wandelaars die wekelijks hun trainingsrondjes langs de wier maken, telkens weer verbaasd zijn over een eenzame heuvel midden in het akkerland. Toch vertel ons het eerder gedrukte gidsje voor wandelaars bij de route rondom Sexbierum.
Noordelijk van de molen ligt een 6 meter hoge stinswier als heuvel midden in het bouwland. Een oude vluchtplaats, maar misschien ook wel een oud verdedigingswerk. De wier aan de Ottemaleane is één van de 3 of 4 stinswieren die Fryslân nog heeft en dus een overblijfsel van en verdedigingswerk.
Niet iedereen is thuis in de middeleeuwen en kennis over deze heuvels is veelal verspreid over voor buitenstaanders lastig toegankelijke publicaties, tenzij men de weg weet te vinden in bibliotheek, museam of archief. Een trefwoord op google heldert alles op maar wie denkt meteen aan een stinswier, motte of burchtheuvel. Historisch-archeologisch onderzoek wees inmiddels uit dat het resten van burchtheuvels zijn, stenen verdedigingstorens op een aarden verhoging en ook voorzien van een ringgracht. Het was bezit van de lokale herenboeren/lage adel. De torens stonden pal naast hun boerderij. Bij belegering door vijanden probeerden ze in de toren een paar dagen bescherming te vinden waarna bevriende troepen hun mogelijk konden redden. In de periode tussen 1200 en 1500 heerste er voortdurend een soort burgeroorlog tussen de rijke en lage adel onderling. Ruzies die ook wel onder de term Schieringer en Vetkoperse twisten worden beschreven.
Pal naast de hege wier treffen we doorgaans een boerderijplaats aan, ook wel nederhof genoemd. Bij Berlikum aan de Sânwei is nog maar één schitterend esemble bewaard gebleven dankzij een in de jaren zeventig van de vorige eeuw in oude glorie herstelde stinswier/hof en nederhof/boerderijplaats.
Ook bij Ottemaleane wees bodemonderzoek in de jaren negentig van de vorige eeuw op ene rechthoekig gebied met verbrande resten en andere gebruikssporen. Waarschijnlijk de plek van een boerenplaats, door de eeuwen heen tussen 1200 - 1500 bewoond. De stins werd zoals eerder al gezegd voor bewoning en tijdelijke schuilplaats gebruikt bij dreigende belegeringen. Doorgaans bewoonde men de boerderij. In 1983 vond ik er nog ene platgedrukte koperen grape (pot op drie pootjes) uit de 15e eeuw daterend, vlak daarvoor opgebaggerd uit een nabije kavelsloot.
Een voorbeeld van een grape.
Stinswieren zo worden deze locaties ook wel eens in bronnen genoemd en onderzoek in de laatste halve eeuw wijst er op dat deze burchtheuvels gedateerd dienen te worden in de late middeleeuwen. Zelf deed ik in 1981 een opgraving in de toen pas uitgegraven route van de nieuwe rijksweg 9, precies ter hoogte van het dorp Zweins en trof daarbij sporen aan van een ringgracht en een centrale waterput van zo'n steenhuis. Aardewerk, gebroken drinkkannen, leer, houtresten, slachtafval en en metaalresten wezen daar op een datering in de 13e eeuw. Resten van rond 1500 zijn bij deze opgraving niet aangetroffen. Dat wijst er op dat deze plek rond die tijd weer was verlaten.
Wat later deed ik nog weer onderzoek naar een al vergraven stinswier tussen Beers en Weidum, Wobbingastins geheten aldus oude teksten die bewaard zijn gebleven bij Tressoar. De opbouw van de aanwezige vulling van de ringgracht bevestigt wederom de aanleg van een heuvel en bouw van een stinstoren die werd verlaten en gesloopt omstreeks 1500. We wisten van deze plek dankzij een oude luchtfoto van dat gebied uit ca 1940. In de kale weilanden was op de luchtfoto de locatie goed te herkennen tussen de beide dorpen.
Stinsruïne van Aebingha bij Hijum. Prent Jacobus Stellingwerf 1723. Collectie Fries Museum.
Wanneer in Friesland het centrale gezag vanaf midden 13e eeuw verdwijnt, ontstaan al snel vetes, gewapende strijd tussen verschillende groeperingen die de grond bezitten n deze regio. Erfkwesties over en weer leiden tot gewapende strijd en ook bij verdeling na inpoldering van nieuwe stukken land. Denk hierbij aan de Middelzee en langs de kusten waar nieuw land aan het water werd onttrokken. Soms geholpen vanuit de kloosters of om zich te weer te kunnen stellen tegen andere machthebbers uit de omringende terpdorpen, die ook aanpraak op het land lieten gelden.
Deze gewapende strijd is eeuwenlang gevoerd in de noordelijke kustgebieden van Nederland en het naburige Duitsland. Pas wanneer van hogerhand de vrede enigszins wederkeert met de komst van de Saksers (Albrecht van Saksen land in 1498 met een sterke troepenmacht in Harlingen om het Fries - Groningse gebied onder één leiding, maar ook als wingewest voor zichzelf en zijn familie te maken.) Alles onder het waakzame oog van keizer Maximiliaan, die hem dit verre leen toeschoof wegens schulden aan deze Saksische vechtersbaas. Zijn vroegtijdige dood dwingt zijn broers Heinrich en Georg tot ca 1517 stand te houden maar zij doen het leen dan over aan de Geldersen als blijkt dat het gewest te weinig oplevert en de Frieze onwillig blijven
Schierstins Feanwâlden.
Vervolgens breekt op nieuw een donkere periode aan van strijd afgewisseld met plundertochten door rondtrekkende huurlingen die bij gebrek aan soldij zichzelf bedienen zonder te betalen. De gouden tijd van deze torens is dan al voorbij. In de loop van de tijd ontwikkelen zicgh uit deze eenvoudige stenen torens meer ingewikkelde bouwwerken. De meeste stinzen op de wieren waren na de middeleeuwen al weer verdwenen ten gunste van states. De Schierstins van Veenwouden is bij ons de laatste die nog overeind staat, eentje is in restanten nog aanwezig in een boerderij in Niebert en een fraaie te Bunderhee in Emsland, zijn de laatste getuigen van de ooit aanwezige rijkdom aan deze stinzen.
Vrijwel alle stinzen vielen uiteindelijk ten prooi aan de slopershamer. Tussen 1700 en 1900 zijn er enkele gelukkig nog in prenten vastgelegd, vergelijk Gaastmaburen en Aebingha bij Hijum. De stinswieren zijn ook haast allemaal verdwenen. Er zijn nog maar vijf in Friesland bewaard gebleven. Twee stuks bij Lies en Oosterend op Terschelling, een hele fraaie aan de Ottemaleane onder Sexbierum en die inclusief de nederhof aan de Sánwei onder Berlikum. De kassen dringen gevaarlijk dich op maar er is nog eentje op de Jellumer Noorderburen verscholen achter de bebouwing maar vanuit de trein naar Stavoren goed zichtbaar.
Stinswier aan de Sânwei onder Berlikum. (foto E.Kramer)
Een groot verschil met de provincie Zeeland waar van de ooit honderden vlietbergen nog vijftig aanwezig zijn burchtheuvels die vergelijkbaar zijn met onze hege wieren. Historicus P.N.Noomen, voorhee verbonden aan de Fryske Akademy, deed jarenlang onderzoek naar de eigenaren van stinsterreinen in Frieland. Medio 1900 verscheen zijn omvangrijke studie in druk. Zo wist hij bij zijn onderzoek onder meer te achterhalen dat de namen Goslinge land en Feyckema saete voor het eerst in 1540 worden vermeld voor dit terrein aan de Ottemaleane. In 1511 en in 1546 is deze sate eigendom van de kerk van Sexbierum
Hoe kwam dit terrein in kerkbezit ?. Noomen gaf als een mogelijke verklaring de overgang van het bezit van de lage adel naar aanzienlijke families zoals Liauckema en Ottema te Sexbierum. Deze schonken ook veel bezit aan de kerk. De stinswier zou dus gelegen kunnen hebben op ene terrein dat de ontwikkeling van stins-pachtgoed-kerkegoed heeft meegemaakt. Een andere mogelijkheid is volgens Noomen het gebruik als militair steunpunt. Zo beschrijft de 16 eeuwse Friese kroniekeschrijver Sibrandus Leo het gebruik van dergelijke stinsen/castra in de onderlinge strijd om de macht destijds.Daavoor wordt verwezen naar diens publicaties in het proefschrift van Lambooy.
____________________________________________________________________
Terug naar boven
Wat is de betekenis van cultuur en technologie in het Jongpaleolithicum?
Door Pir Hoebe 28-03-2020
In Noord Nederland wordt het begin van het Jongpaleolithicum gerepresenteerd door twee cultuurgroepen: de Creswellcultuur en de Hamburgcultuur. Beide groepen hebben hun oorsprong in de Magdaleniéncultuur. De geschiedenis van onderzoek naar deze periode is vol debat over de relatie tussen deze verschillende materiële cultuur-groepen. Vooral de aard van de Creswellvindplaatsen in Nederland is controversiëel. Creswellspitsen zijn (naast Cheddarspitsen) de karakteristieke artefacten voor de uit Verenigd Koninkrijk bekende Creswellcultuur, maar ze worden ook gevonden op vindplaatsen van de Hamburgcultuur, en van de latere Federmessercultuur. Hoe betekenisvol zijn die Nederlandse Creswellvindplaatsen nou eigenlijk? Zouden deze vindplaatsen, Zeijen, Siegerswoude en Emmerhout, zijn achtergelaten door groepen jagers-verzamelaars afkomstig uit het huidige Verenigd Koninkrijk? Zo ja, dan was Nederland en Doggerland (de Noordzee) mogelijk een grensgebied tussen die westelijke Creswell- en oostelijke Hamburgcultuur waar de interactie tussen deze groepen onderzocht kan worden.
De relatie tussen deze groepen vind ik interessant, en bestudeerde ik in mijn masterscriptie door te kijken naar technologische verschillen tussen vindplaatsen. Door te kijken naar de technische details op het bewerkingsafval dat aan de basis staat van de gemaakte werktuigen: klingen en afslagen, kunnen verschillen in de aanpak van vuursteenbewerkers in kaart gebracht worden. In theorie werd de kennis en kunde van het vuursteen bewerken namelijk geleerd en versterkt in de sociale context van de groep en overgedragen van generatie op generatie. In het onderzoek heb ik aan elkaar gepuzzeld bewerkingsafval (refits) bekeken en een steekproef van klingen voor de Magdalénienvindplaats Eyserheide (Limburg), de Creswellvindplaatsen Emmerhout (Drenthe) en Siegerswoude (Friesland), en de Hamburgvindplaatsen Luttenberg (Overijssel) en Sassenhein (Groningen). Door het bestuderen van de refits werden verschillen en overreenkomsten in de algemene aanpak van het vuursteenbewerken duidelijk. Met een statistische analyse van bepaalde details op de klingen kon het voorkomen van technieken in kaart worden gebracht. Het bleek dat de technologische verschillen vooral groot waren tussen Eyserheide en de andere sites. De verschillen tussen de Hamburg- en Creswellvindplaatsen zijn op technologisch vlak niet groot.
De preciese verschillen tussen Eyserheide en de Noordelijke sites passen goed in een brede trend van technologische versimpeling die tijdens het laat glaciaal plaats vond. Op Magdalénienvindplaatsen in het Parijsbassin wordt een onderscheid gemaakt tussen een uitgebreide en een versimpelde vuursteenbewerkingsstrategie. De uitgebreide strategie werd toegepast op grote stukken vuursteen en behelste veel technieken om de lengte van de klingen te verzekeren, met name de preparatie van uitstulpsels op de rand van het slagvlak (en éperon techniek). Hiermee vergrootte vuursteenbewerkers hun precisie bij het slaan met een geweihamer. Op kleinere stukken vuursteen werd een versimpelde strategie toegepast waarbij vaker stenen hamers werden gebruikt om kortere klingen te produceren. Hierbij werd het slagvlak niet of nauwelijks bewerkt, maar de slagvlakrand werd wel bijgeschuurd. Die uitgebreide vuursteenbewerkingsstrategie werd in de loop van de Late Magdalénien steeds minder toegepast. In het assemblage van Eyserheide zijn beide strategieën aanwezig, maar op sommige Magdalénienvindplaatsen in Duitsland wordt de en éperon techniek nog maar op een klein deel van de klingen teruggevonden. De techniek is nog een klein maar consequent onderdeel van de bewerkingsstrate op Creswell-sites in het Verenigd Koninkrijk. Ook op enkele vroege Hamburgvindplaatsen in Duitsland komt de en éperontechniek nog voor op een klein deel van de klingen. Maar op de Nederlandse Hamburg- en Creswellvindplaatsen is de en éperon techniek nooit aangetroffen, en werd alleen de versimpelde bewerkingsstrategie toegepast.
Fig 1 Schematische weergave van en éperon slagvlak preparatie met een voorbeeld uit Eyserheide.
Als we de Creswellspitsen op de Noord Nederlandse sites zien als tekens van een relatie met de Britse Creswellgroep, dan kan het betekenen dat technologie niet zo zeer werd bepaald door traditie, maar tijdsgevoeliger en meer regiogebonden is (bijvoorbeeld bepaald door de grootte en kwaliteit van het beschikbare uitgangsmateriaal). Maar de gelijkenis in technologie tussen de Nederlandse Hamburg- en Creswellvindplaatsen kan ook betekenen dat er gewoonweg geen ‘cultureel’ verschil is tussen de Nederlandse Creswell en Hamburg vindplaatsen. Kerfspitsen en Creswellspitsen vloeien immers stylistisch en ellkaar over. Er is op het moment een lopend debat over de betekenis van jongpaleolithische cultuurgroepen en de rol die technologie en typologie daarin spelen. In dit debat wordt de oproep gedaan tot kritische herevaluatie van de technologische en typologische variatie binnen én tussen de cultuurgroepen die we in het Noordwest Europese jongpaleolithicum onderscheiden. Lijkt mij een goed plan!
Fig 2 Hamburg en Creswellspitsen. 1-3 en 5: Luttenberg, 4 en 7: Emmerhout, 6 en 8: Zeijen
Stuur een mail naar Pir Hoebe voor meer informatie of, een verzoek om zijn masterscriptie te lezen: Pir Hoebe "pirhoebe (at) gmail (punt) com"
Literatuur
Kramer, E., P. Houtsma & J. Schilstra 1985. The Creswellian site Siegerswoude II (gemeente Opsterland, province of Friesland, the Netherlands). Palaeohistoria 27: 67-88.
Maier, A., 2015. The Central European Magdalenian. Regional Diversity and Internal Variability. Springer, Dordrecht.
Reynolds, N. & F. Riede 2019. House of cards: cultural taxonomy and the study of the European Upper Palaeolithic. Antiquity 93 371: 1350 - 1358. https://doi.org/10.15184/aqy.2019.49
Stapert, D. & L. Johansen, 2001. The Creswellian site at Zeijen (prov. Of Drenthe, the Netherlands): an encampment with a probable tent ring. In Metz, Van Beek & Steegstra (red.), Patina. Essays presented to Jay Jordan Butler on the occasion of his 80th birthday. Groningen/Amsterdam: 504-520.
Stapert, D., 1985. A small Creswellian site at Emmerhout (province of Drenthe, the Netherlands). Palaeohistoria 27: 1-65.
Vries, F. de, 1988. Luttenberg: een Hamburg/Creswell basiskamp met een woonconstructie en een haard. masterscriptie, Rijksuniversiteit Groningen
Woltinge, I., R. den Boer, L. Johansen & D. Stapert, 2006. Een Hamburgien vindplaats bij Sassenhein te Haren (Groningen), met speciale aandacht voor de functie van boren. Paleo-Aktueel 18: 32-42.
____________________________________________________________________
Terug naar boven
Tjonger- of Federmesser.
Geschreven door: Dion Stoop 27-03-2020.
De Tjonger- of Federmessergroep is de in Nederland meest voorkomende cultuurgroep uit het Laat-Paleolithicum. Met name uit Drenthe, Brabant en Limburg zijn honderden vindplaatsen vanuit deze periode bekend. De cultuur werd voor het eerst beschreven door H.J. Popping in de jaren ’30 van de vorige eeuw, die de cultuur als zodanig defenieerde. Popping vernoemde de cultuur naar het riviertje waarlangs hij de vindplaatsen aantrof; de Kuinder(1). In de jaren ’50 werd de cultuur door Dr. Bohmers omgedoopt tot ‘Tjongercultuur’ en definitief in het Laat-Paleolithicum (Allerod-interstadiaal) geplaatst(2). Door Bohmers werden ook vele opgravingen uitgevoerd in samenwerking met onder andere J. Verheylewegen, A. Wouters, J. de Vries en P. Houtsma.
Fig 1 Vondsten van de Federmessergroep uit Enter (de akkers) (3)
Sinds het onderzoek van Bohmers zijn er vele (oppervlakte-)vindplaatsen bijgekomen door het intensieve speurwerk van de vele amateur-archeologen die ons land rijk is. In tegenstelling tot het Magdalénien(4) en de Ahrensburgcultuur(5), ontbreken overzichtswerken voor de Federmessercultuur de laatste jaren. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de enorme hoeveelheid data en vindplaatsen die er uit deze periode bekend zijn. De vindplaatsen van de Federmessergroep zijn herkenbaar aan de kromme steilgeretoucheerde spitsen (zie figuur 1) en de dikke, vaak asymmetrische schrabbers.
Figuur 2: Vindplaatsen van de Federmessergroep (FMG) in Noord-Nederland, gecentreerd op Drenthe, geprojecteerd op een hoogtemodel (DEM, in cm boven NAP).
De afgelopen jaren heb ik geprobeerd om hier aan bij te dragen door een nieuw overzicht te maken van alle bekende vindplaatsen uit deze periode. Het gaat hier zowel om opgegraven vindplaatsen als om oppervlaktevindplaatsen. Dit is nu mogelijk omdat er vele grote en uitermate goed gedocumenteerde collecties zijn overgedragen aan de provinciale depots (bijvoorbeeld de collecties Kaspers, Heeres en Holtrop in Noord-Nederland, zie figuur 2). Tot nu toe staat de teller voor Nederland op 360 bekende vindplaatsen en 60 ‘losse’ vondsten. Maar dit aantal zal vermoedelijk nog veel verder gaan stijgen.
Met het verzamelen van deze gegevens kunnen hopelijk veel oude vindplaatsgegevens ontsloten worden, en via de catalogus makkelijker beschikbaar voor toekomstig onderzoek. Ook wordt er per vindplaats gekeken hoeveel er gevonden is en welke werktuigen en grondstoffen er in de collectie aanwezig zijn. Door deze gegevens te combineren met gebruikssporenonderzoek, landschapsreconstructies, klimaatreconstructies, dierlijke resten etc. hoop ik meer inzicht te kunnen krijgen in de leefwereld uit het Laat-Paleolithicum.
Omdat het project op dit moment nog ‘hobbymatig’ wordt uitgevoerd, en de hoeveelheid collecties en vuursteen enorm is, zal het zeker nog wel enkele jaren gaan duren. Als u nog vondsten heeft waarvan u vermoedt dat ze aan de Federmessergroep zijn toe te schrijven en u bent bereid de vindplaatsgegevens te delen zou ik het waarderen als u contact met mij opneemt: Dion Stoop "dionstoop (at) hotmail (punt) com"
Verklaring:
1 Popping & Beijerinck 1933
2 Bohmers 1947
3 Deeben et al 2006
4 Rensink 2012
5 Niekus & Deeben 2019
Literatuur
Bohmers, A., 1947: Jong-Palaeolithicum en Vroeg-Mesolithicum, in: Een kwart eeuw oudheidkundig Bodemonderzoek in Nederland; gedenkboek A.E. van Giffen, Meppel, 129-202.
Deeben, J., O. Brink kemper, B. Groenewoudt & R. Lauwerier, 2006: Een Federmesser-site van de Enterse Akkers (gemeente Wierden, Overijssel). In: B. J. Groenewoudt / R. M. van Heeringen / G. H. Scheepstra (eds), Het zandeilandenrijk van Overijssel. Nederlandse Archeologische Rapporten 22, Amersfoort, 49-82.
Niekus, M.J.L.Th., G.R. Boekschoten & J.H.C. Deeben, 2019: A late Preboreal site from Zwolle, province of Overijssel, and some remarks on the Ahrensburgian in the Netherlands. In: B. Valentin Eriksen, E. Rensink & S. Harris (eds): The Final Palaeolithic of Northern Eurasia; proceedings of the Amersfoort, Schleswig and Burgos UISPP Commision Meetings, 51-80.
Popping, H.J. & W. Beijerinck, 1933: Eene Palaeolithische nederzetting aan het Kuinder-dal nabij Oosterwolde (Fr.), Tijdschrift van het koninklijk nederlandsch aardrijkskundig genootschap, 2-42.
Rensink, E. 2012: Magdalenian hunter-gatherers in the northern loess area between the Meuse and Rhine. New insights from the excavation at Eyserheide (SE Netherlands). Quaternary International 272-273 (2012), 251-263.
Terug naar boven
Open dag archeologische opgraving N.34 Dalen.
Door Roel van der Brug.
Op vrijdag 22 en zaterdag 23 februari 2019 waren belangstellenden welkom bij het nieuwe informatiecentrum langs de Hunebed Highway N.34. Op deze beide dagen konden geinteresseerden informatie krijgen over de opgraving langs deze Highway en het opgravingsterrein bekijken. Voorzitter Fred van den Beemt van AWN Noord verzorgde de presentatie en vertelde aan de geinteresseerden wat er allemaal te zien viel op het terrein van de opgraving. Vrijwel het grootste deel van de aangetroffen grondsporen en aangetrofen artefacten waren terug te leiden tot de ijzertijd. Ze werden gedateerd van 2700 tot 1950 jaar terug waarbij sommige sporen nog van recenter datum kunnen zijn en mogelijk uitlopen tot 1500 jaar terug.
Er zijn bij het opgraven een aantal verrassende vondsten gedaan. Het begon met het graven van een aantal proefsleuven om daarbij te kijken of een verdere opgraving nodig was en de resultaten van de proefsleuven kregen een vervolg waarbij een aantal plattegronden van boerderijen aan het licht kwamen. Opgegraven scherfmateriaal was tentoongesteld in een vitrine voor de bezoekers. Ook kwamen meerdere paalgaten te voorschijn waaronder die van een paar spiekers (Gebruikt voor bovengrondse graanopslag).
Pot en scherven die opgegraven zijn en te herleiden zijn naar de ijzertjd.
Op het terrein werden bij de opgraving ook een aantal vuursteen voorwerpen aangetroffen. Onder anderen een kling en een spits. De vuursteen werktuigen en afslagen zijn qua tipologie terug te voeren naar het mesolithicum.
Mesolithische vondsten bij de opgraving. Een spits en een kling.
Na een presentatie in het informatie centrum was er voor de belangstellenden gelegenheid om per bus naar de opgravingslocatie te rijden. Op de locatie werd het gezelschap ontvangen door één van de archeologen die de opgraving begeleidt en uitleg gaf over de sporen die in de bodem werden aangetroffen. Paalgaten van vroegere nederzettingen zijn te herkennen aan de verkleuring in de bodem waarbij bodemverkleuring goed is te onderscheiden. Aan de hand van een tekening werd door de archeoloog uitleg gegeven over aangetrofen hutkommen en vuilstortplaatsen. Voor kinderen was er deze dag een speciaal stukje grasveld ingericht met verstopte vondsten. Met een metaaldetector konden zij zoeken en schatgraven.
Terug naar boven
Jagers-verzamelaars in Haacht (België),
door: Bart Wils.
In 2015 vond vrijetijdsarcheoloog Bart Wils tijdens een veldprospectie in Haacht twee fraaie prehistorische werktuigen. Ze dateren uit het mesolithicum, de midden-steentijd. Die tijdsperiode is van ongeveetr 11.200 jaar geleden en duurde tot zo'n 7.400 jaar geleden.
De start van het mesolithicum kenmerkt zich door de overgang van de laatste ijstijd naar het tijdperk waarin we nu leven, het warmere holoceen. Door het opwarmende klimaat evolueerde het open landschap uit de ijstijd naar een bosrijk landschap. Loofbossen ontstonden, de vegetatie werd rijker en dichter. De grote grazers van voorheen, zoals de mammoet en de wolharige neushoorn, vonden steeds moeilijker open landschappen om aan voedsel te komen. Ze verdwenen van het toneel. Dieren die wel goed gedijden waren onder meer edelhert, ree, everzwijn en oerrund.
Veldvondst.Onze mesolithische voorouders bejaagden deze dieren met pijl en boog. Pijlpunten en weerhaken werden grotendeels vervaardigd uit silex (vuursteen) en kwartsiet. De toegenomen bebossing betekende echter dat het vinden van geschikte stenen aan de oppervlakte als maar moeilijker werd. De dichte vegetatie onttrok deze goed bewerkbare stenen aan het zicht. Het materiaal dat nog te vinden was, bijvoorbeeld in oude rivierterrassen en -beddingen, was minder in aantallen en kleiner.
Dat vond zijn weerslag in het type werktuigen en wapens dat men vervaardigde. De combinatie van minder grondstoffen en kleinere prooien, maakten dat ook de pijlbewapening kleiner werd, net als andere stenen werktuigen, om bijvoorbeeld bot, hout, planten en dieren mee te verwerken. Gemiddeld gezien zijn werktuigen uit de middensteentijd opvallend kleiner dan die uit de oude en nieuwe steentijd.
Semi - nomadische Levensstijl.
De voorgangers van de mesolithische mens kenden in de oude steentijd een nomadische levensstijl. Hun migratieroute werd bepaald door het klimaat, de seizoenen en de nood aan voedsel en grondstoffen. Men trok kuddes dieren achterna, een zekere voedselbron.
Hun erfgenamen in het mesolithicum trokken eveneens rond. Maar verandering was op til. Door het rijkere aanbod aan voedsel daalde de noodzaak om voortdurend verder te trekken. Lokaal was wild aanwezig, ook vis stond bij bepaalde groepen vast op het menu. Men kon ter plaatse vruchten, noten en ander lekkers verzamelen. Men kon zo langer op dezelfde plaats blijven en zo ontstonden kampen voor enkele weken, een heel seizoen of mogelijk zelfs langer. Men kampeerde vooral op hogere ruggen in de buurt van water. Wellicht werden tenten of hutten opgetrokken, maar sporen daarvan zijn practisch niet overgebleven. Organisch materiaal heeft slechts zeer uitzonderlijk de tand des tijds doorstaan. Van pijlen bijvoorbeeld zijn de houten schachten vergaan. De vuurstenen artefacten overleefden echter wel, als stille getuigen aan verloren gegane culturen.
Schrabber en pijlbewapening.
In het kader van vrijwilligerswerk voor de Dienst Prehistorische Eenheid van de KU Leuven trekt vrijetijds archeoloog Bart Wils elke week de velden op. Op zoek naar stenen artefacten uit lang vervlogen tijden. In 2015, tijdens verschillende veldprospecties, vond hij twee goede indicaties dat mesolithische jagers/verzamelaars ook door Haacht zijn getrokken. Dit in de vorm van een schrabber en een pijlonderdeel.
Schrabber.De schrabber is klein van formaat (32 hoog x 21breed x 5,5 mm dik) en vervaardigd uit silex. Door duizenden jaren blootgesteld te zijn aan weer en wind en bodemprocessen, patineerde de vuursteen naar een glanzend grijsbeige tot koperachtige kleur.
Eerder onderzoek op gebruiksporen op schrabbers wees uit dat deze werktuigen meestal gebruikt werden om dierenhuiden te bewerken. Ze zijn in verhouding tot andere prehistorische werktuigen veelvoorkomend. De vondst uit Haacht is eerder zeldzaam. Een schrabber heeft meestal een deel van de rand bewerkt (" geretoucheerd "). De schrabber in kwestie is helemaal rondomrond bewerkt. Bovendien is het artefact aan beide zijden bewerkt ( "bifaciaal" ). Deze combinatie komt niet vaak voor.
Assymetrisch trapezium.Pijlonderdeel.
Het tweede artefact behoort typisch tot de spitsen, een classificatie voor onderdelen van pijlen, meer bepaald de pijlpunten en zijdelingse weerhaken. Spitsen komen in veel verschillende types voor. Het in Haacht gevonden type is een zogenaamde "assymetrische trapezium". Een typologie die perfect in de midden steentijd past. Onderzoek op gebruikssporen op vergelijkbare spitsen, suggereert dat deze spits uit Haacht wellicht niet als punt op de pijl werd gegemonteerd maar als zijdelingse weerhaak. Vaak werden ze in serie gemonteerd in de pijlschacht.
Het exemplaar uit Haacht ( afm. 25 x 10 x 2 mm ) toont een mooi staaltje vakmanschap. De vuursteenbewerker in kwestie beheerde de techniek tot in de puntjes. Hij slaagde er in om eerst een zeer fijne, gelijkmatige kling van een silexsteen af te slaan. Vervolgens werd deze gebroken en geretoucheerd in trapeziumvorm. Dergelijke trapezia dateren van de laatste fase van het mesolithicum, ruwweg rond 6000 v Chr.
Het artefact heeft wellicht duizenden jaren in de bodem gelegen die vochtig en ijzerrijk was. Waarschijnlijk is door infiltraties in de silex de fraaie diepkoperen, roestige patina ontstaan.
Conclusie.
Kunnen we effectief stellen dat er menselijke aanwezichheid was in het mesolithicum in Haacht ?. Hoogst waarschijnlijk wel. Het vinden van dergelijke stukken in situ zou helemaal uitsluitsel geven. Bijvoorbeeld tijdens een opgraving in een context waarbij de bodem niet verstoord werd. Zo'n gerichte opgraving is nog niet gebeurd. Maar het aantreffen van de vondsten ter plekke, zelfs al is het in een verploegde en dus verstoorde grond, geeft wel een prima indicatie.
De mogelijkheid dat mensen in de middensteentijd het Haachtse landschap doorkruisten, er jaagden en er huiden bewerkten, in niet alleen een facinerend idee, maar ook een aannemelijke werkelijkheid.
Bronnen: D.stapert en L.Johanssen 2005 - Spitsen van Siegerswoude, Emmerhout, Luttenberg. D.Stapert en L.Johanssen 2003 - De cheddar en Cresswel-spitsen van Zeijen. Replica's: Morten Kutschera. Foto's: Nicole Brody.JFK-sept.2017.
Terug naar boven
De middeleeuwse Lewis schaakstukken.
Onlangs kwam op facebook een foto langs van Frans de Vries. Op de foto een beeldje dat duidelijk herkenbaar is als een afbeelding van een Viking. "Wikie de Viking" dacht ik even als herinnering aan de populaire kinderserie in het verleden.
Frans liet al snel weten dat er een prachtig verhaal aan het Viking beeldje zit en dat het beeldje deel uitmaakt van een beroemde vondst van 78 schaakstukken van walrus ivoor en stamt uit de 12e eeuw. Wie en wanneer deze vondst precies werd ontdekt is niet helemaal duidelijk maar met enige zekerheid zijn de schaakstukken rond 1830 aan de westkust van Lewis in een baai gevonden. Behalve de 78 schaakstukken bestond de vondst uit een aantal tabula stenen en een gesp. De vondst werd op 11 april 1831 voor het eerst tentoongesteld op een bijeenkomst van de Society of antiquaries in Schotland.
Vermoedelijk zijn de schaakstukken in IJsland of in Noorwegen in de Viking periode uit walrus ivoor gesneden, Op merkelijk is dat bij het Noorse Trondheim een soortgelijk stuk is ontdekt. Onderzoekers houden echter een voorkeur voor IJsland omdat daar rond het jaar 1200 een bekende ivoor snijdster - Margrét Oddhage - leefde die zeer bedreven was in het uitsnijden van figuren uit walrus ivoor.
Het schaakspel zoals het opgesteld is in het Nationaal museum of Scotland.
Het schaakspel komt oorspronkelijk uit de Arabische landen en werd door de Vikingen naar Europa gebracht. Zij dreven handel met landen rond de Middellandse zee en introduceerden het spel in Noord Europa waarbij ze de oorspronkelijke vorm van de stukken aanpasten met eigen figuren en ze daarmee een Europese signatuur gaven. Alle stukken zijn weergegeven als menselijke figuren behalve de pionnen die op een soort grensstenen lijken. De torens zijn weergegeven als "Bersekers" die met een wilde blik in hun ogen in hun schild bijten. Een Berseker"was een Vikingstrijder die onvervaard de strijd in ging
De kleding van de schaakfigurenm hun wapers en attributen zijn in de figuren tot in detail weergegeven. Koningen zitten op tronen en de lopers worden aangeduid met bisschoppen met mijter en bijbel. Op een aantal stukken zijn sporen van rode verf aangetroffen waaruit onderzoekers denken te herleiden dat de vlakken van het schaakbord niet wit/zwart maar wit/rood zijn geweest.
Het is onbekend hoe de schaakstukken op Lewis terecht zijn gekomen maar vrij zeker zullen die met de invloed van de Vikingen op Lewis te maken hebben gehad. Bij de baai waar de schaakstukken zijn gevonden is een houten sculptuur van een schaakstuk geplaatst als herinnering aan de vondst.
Sept. 2017
JFK
Prehistorish gebruik van Wommerson kwartsiet (GQW).
Piet van Gisbergen, Eersel, Noord Brabant.
Kenmerken en herkomst gebied van het gesteente.
Wommersom-kwartsiet (Grés Quartzite de Wommersom, GQW) is een fijnkorrelige kwartsietsoort. De kleur kan erg variëren van grijs, grijsbruin tot gelig bruin. Vaak komen er gele vlekjes of adertjes in voor. Onder strijklicht zijn typische kleine glinsteringen van grotere kwartskorrels in het gesteente te zien.
Uit analyses van deze kwartsietsoort is vast komen te staan dat het gesteente afkomstig is uit de omgeving van Tienen in België. Het exacte herkomstgebied ligt bij de Steenberg bij het dorpje Wommersom. Ruim vijftig miljoen jaar geleden hebben zich hier relatief dunne platen (dikte vaak slechts 10 cm) fijnkorrelige kwartsiet gevormd.
Oudste gebruik.
De Neanderthaler heeft al Wommersom-kwartsiet op de Steenberg aan de oppervlakte aangetroffen en bij het uittesten ontdekt dat deze kwartsietsoort uitstekende splijtingseigenschappen bezat, vergelijkbaar met die van betere vuursteen.
In België zijn in een straal van 50 tot 70 km rond Wommersom, een negental midden paleolithische vindplaatsen met enkele artefacten van Wommersom-kwartsiet bekend. Meestal betrof het levaillosafslagen en -klingen en schaven. Onder andere bij Wommersom zelf is een vuistbijl gevonden. Zulke vondsten zijn het bewijs dat de Neanderthaler al weet had van de uitstekende kwaliteiten van deze grondstof. In Nederland zijn midden paleolithische vondsten van Wommersom-kwartsiet erg zeldzaam: uit een maasgrindgroeve bij Stein is een schaaf bekend en onlangs is op de Maasvlakte een mooie vuistbijl opgeraapt.
Het is bekend dat met name laat-paleolithische culturen (Federmesser, Ahrensburg) in de zuidelijke helft van Nederland en in België blijkbaar in ruime mate konden beschikken over de beste vuursteensoorten. Dit resulteerde in de productie van lange slanke spitsen en vierde de klingentechniek hoogtij. Als herkomst gebieden van deze vuursteensoorten worden vaak (toen drooggevallen) Noordzeevlakte en de omgeving van Obourg (België) genoemd. Ook op vroeg mesolithische vindplaatsen komen we nog vaak de hoogwaardige vuursteen varianten tegen. Dit gegeven verklaart ook het feit dat in Noord-Brabant van het laat paleolithicum tot en met het vroeg mesolithicum, nauwelijks Wommersom-kwartsiet als grondstof werd gebruikt.
Midden- en Laat Mesolithicum.
Door het opwarmen van het klimaat stroomde de Noordzee geleidelijk weer vol. De vegetatie evolueerde van een open en grasrijk naar een dicht bebost landschap. Blijkbaar kon men (hierdoor) moeilijker beschikken over goede vuursteen. Men verzamelde steeds vaker vuursteen op dagzomende oude rivierterrassen. Omdat deze vuursteen vaak van slechte kwaliteit was, zien we in deze periode het gebruik van Wommersom-kwartsiet in België en in de zuidelijke helft van Nederland gestaag toenemen. Op Mesolithische vindplaatsen binnen een straal van 70 km van het brongebied, grofweg het gebied tussen de Schelde, Maas en Rijn, komt Wommersom-kwartsiet regelmatig naast vuursteen als grondstof voor. De noordelijk gelegen mesolithische vindplaatsen met artefacten van Wommersom-kwartsiet zijn onder andere Hardinxveld en Almere. Voor de jacht werden de pijlschachten voorzien van kleine spitsen de zogenaamde microlieten. De goede splijtings eigenschappen van Wommersom-kwartsiet kwamen bij de productie ervan goed van pas.
Bij de gidsartefacten van het Noord-Brabantse en Belgisch Midden-Mesolithicum vallen er een aantal op met hun oppervlakte retouche, zoals de feuille de gui's bladspitsen en driehoeken. Vooral bij dit soort spitsen met dekkende retouche is het percentage Wommersom-kwartsiet opvallend hoog, hoewel ook a-, b-, c- en d- spitsen wel in Wommersom-kwartsiet voorkomen. Stekers in deze grondstof komen slechts incidenteel voor.
In het laat mesolithicum werden vierhoeken in het spitsenbestand dominant: smalle en brede trapezia, symmetrische en asymmetrische. Vaak worden op zulke vindplaatsen naast vierhoeken ook schrabbers, klingen en afslagen van Wommersom-kwartsiet gevonden.
Het lijkt soms wel of er kwistig met de grondstof werd omgesprongen getuige de vele en soms nog grote kernen die op de nederzetting werden achtergelaten. In mijn collectie (Brabantse en Belgische Kempen) komt een kern voor met maximale afmetingen van 15x10x7 cm en een gewicht van bijna 800 gram.
In het Neolithicum neemt onder andere door het beschikbaar komen van goede mijnbouw vuursteen (Rijckholt, Spiennes) het gebruik van Wommersom-kwartsiet af. In Nederland zijn bevoorbeeld wel LBK spitsen en enkele geslepen bijlen bekend.
JFK.Februari 2017.Terug naar boven
Artefacten uit de stroomdalen van de Boorne.
Het einde van het midden Paleolithicum begint in Noord Nederland eigenlijk pas met een aanzienlijk warmer klimaat tijdens het Bolling interstadiaal met een hoogtepunt omstreeks 14.500 jaar geleden. Bij het warmer worden van het klimaat, na een intens koude periode in de Weichselijstijd, ontstaat ook in Noord Nederland weer begroeiïng en trekken er weer grazers over de grote begroeide vlakten. Onder de grazers op de nieuwe vlaktes grote kudden rendieren die op hun beurt gevolgd worden door jagers. Zij trekken met de kuddes mee over de vlakten en verblijven vaak op de hogere oevers bij de stroomdalen. Plaatsen bij de rivieren waar deze jagers hutten voor langere of kortere perioden bouwen. In Noord Nederland, zo is uit onderzoek vast komen te staan uit aangetroffen sporen, kwamen de eerste jagers omstreeks 15.000 jaar geleden aan. Uit het gevonden materiaal dat door deze jagers is achtergelaten, is op te maken dat ze een nieuwe wijze van jagen hadden ontwikkeld met een eigen jagerscultuur die leidde tot typische bij die cultuur behorende artefacten. Ook in Noord Nederland zijn in de stroomdalen van oude rivierdalen sporen van deze vroeg jong Paleolithische nederzettingen aangetroffen. Het stroomdal van de Boorne is zo'n gebied
De Boorne ontspringt ten noordoosten van Bakkeveen en het oude stroomdal voerde het water n de steentijd tot aan de uitmonding tussen Terschelling en Vlieland. Tot ongeveer 10.500 jaar geleden mondde de Boorne uit in een zeeslenk die tot aan Beegtsterzwaag reikte en met hoog water vol liep en via de oude Middelzee bij de Noordzee uitkwam. Bij Bakkeveen wordt de Boorne nog Ouddiep of Koningsdiep genoemd, een naam die in de streek diep geworteld is. Daar waar ten oosten van Oldeboorn het Oud diep en het Nieuwe diep samenkomen wordt de naam de Boorne weer gevoerd om tussen Akkrum en Oude Schouw weer een nieuwe naam te krijgen, de Kromme Knillis en na Irnsum wordt de naam weer veranderd in Mûzel. Allemaal namen voor één rivier die in de prehistorie een belangrijke rol heeft gespeeld voor wat betreft Jong Paleolithische, Mesolithische en Neolithische nederzettingen getuige de vele artefacten die in en bij het stroomdal van de Boorne zijn gevonden.
Opgravingen in het midden van vorige eeuw.
Piet Houtsma, hoofdmeester van de school in Waskemeer en amateur archeoloog beleefde tussen 1953 en 1962 gouden tijden met zijn hobby door het ontginnen van de heidevelden in het stroomdal van de Boorne en het gebied daaraan grenzende. Hij had zich om zich meer in de archeologie te bekwamen colleges gelopen bij Waterbolk en Assien Bohmers aan de Rijksuniverstiteit in Groningen. Houtsma ondervond hier de voordelen van. Het werd hem gegund om zelf opgravingen te doen op de velden die ontgonnen werden. Voor Houtsma die naast archeologie zich ook interesseerde voor geologie een gouden tijd waarbij hij een systeem voor het afdrukken van profielen van de wanden van de opgravingen ontwikkelde en deze veelvuldig tot uitdrukking liet komen in zijn bekende lakprofielen.
Beeld van een opgraving door Piet Houtsma op de locatie Siegerswoude II in 1962. De strak afgestoken wanden werden gebruikt voor het afdrukken op lakprofielen.Hamburgcultuur.
Eén van de belangrijkste zo niet de belangrijkste vondstplaats van Hamburg artefacten in het verleden was die op een heideveld nabij de Prinsendobbe nabij Ureterp. Op het heideveld vond Pieter Mudstra een aantal artefacten die hij liet beoordelen door de bekende archeoloog Assien Bohmers van de Rijks Universiteit te Groningen. Bohmers stelde vast dat het om artefacten ging uit de Hamburgcultuur. In de jaren 1943 en 1944 voerde Bohmers die toen in Duitse dienst was bij en Das Ahnenerbe, een onderzoek uit op het heideveld. Met behulp van Pieter Mudstra en van zijn rechterhand bij het Duitse Das Ahnenerbe, Johannes Minnes Minnema werden opgravingen verricht waarbij veel artefacten werden opgegraven die geplaatst konden worden in de Jong Paleolithische Hamburgcultuur. In opdracht van Bohmers maakte Minnema tekeningen van de opgegraven artefacten.
Het is niet alleen Bohmers geweest die in het Boorne stroomdal prachtige Hamburg artefacten heeft opgegraven. Ook veel Friese amateur archeologen hebben unieke collecties opgebouwd uit de Hamburg cultuur van vondstplaatsen die verspreid liggen in het gebied rond de Boorne. De familie Van der Brug heeft door jarenlang speuren in dit gebied een enorme collectie artefacten uit de Hamburg cultuur opgebouwd. Een deel van deze enorme verzameling is in het IJstijdenmuseum in Buitenpost uitgestald. Stuk voor stuk prachtige artefacten die met kennis van vuursteenbewerking zijn vervaardigd. Zij zijn het niet alleen die in het Boorne gebied fraaie Hamburg artefacten veilig hebben gesteld. Er is een grote groep amateur archeologen in de Friese Wouden die ook in het Boorne gebied fraaie Hamburg artefacten hebben gevonden en die in hun collecties een prominente plaats hebben gegeven. Het zou wenselijk zijn om eens al die vondsten van de Hamburg cultuur die in collecties van amateur archeologen bewaard worden te inventariseren. Daarmee kan dan ook de enorme rijkdom van de Hamburg cultuur in dit gebied zichtbaar worden
Links: Kerfspits uit het Boorne stroomdal
Rechts: Steelschrabber uit het Boorne stroomdal
Terug naar boven
Verslag excursie Stientiid Wurkgroep Fryslân mei 2016.
Deelnemers Klaas Henstra (excursieleider) en de leden Jelle, Tjeerd, Tjitte, Roel, Jan, Jan, Ineke, Emiel, Henk en Evert.
Om negen uur zaterdagmorgen 14 mei 2016 ging de groep onder inspirerende leiding van Klaas Henstra, richting oude essen, omgeven door houtwallen, opgravingssites, historische erven en fraaie stroomdalen rondom Noardburgum. Na van een zonnige week te hebben genoten was de overgang naar het gure en winderige weer groot en dook menigeen al snel in z'n muts of capuchon weg.
Tijdens een korte wandeling tegenover Klaas z'n "wâldspulsje" waan je je in de middeleeuwen, omgeven door oude eiken, houtwallen en soms nog zeer gave essen. Ruilverkavelingen hebben hier kortgeleden nog veel meer moois voor altijd verwoest maar met wat fantasie voel je nog de tijdgeest van weleer. Een grondboring - met toestemming van de eigenaar - uitgevoerd door Henk, leverde een esdek of oude bouwvoor op van ongeveer 60 - 80 cm waaronder mooi geel zand (stuifzand uit de late ijstijd) zichtbaar was. Het verweerde keileem (keizand) en de eigenlijke keileem zit dus nog dieper; de grondboor rijkte slechts tot het topje van de dekzanden
Na deze kleine activiteit tussendoor attendeerde Klaas de groep op een oude stinslokatie achter een boerderij "lichtpunt". We vroegen ons af of deze wel vermeld staat in de onlangs verschenen grote studie over de Friese stinsen (Paul Noomen) en gaan dat naderhand uitzoeken.
Rond half elf was het goed toeven met koffie, koek, plakjes metworst en sterke verhalen op de camping "de hege stjelp". Vervolgens reden we richting Eibertsgeasten waar Klaas, Jelle en Emiel ons vertelden over een mogelijke locatie van een urnenveld uit de ijzertijd bij Legauke, ontdekt tijdens de zandwinning. Het vereiste nog voorstellingsvermogen van ons omdat de zandgroeves nu in meren veranderd zijn. Het zou rond begin 1990 zijn geweest toen zandafgravers potten aantroffen met as en beenderen.Emiel en Jelle hebben wellicht veelbelovende scherven gevonden die ze de leden van de werkgroep tijdens de volgende bijeenkomst zullen laten zien. Ook Pieter Boelens (oud conservator archeologie Fries museum/Fries genootschap) vermeldt in zijn standaardwerk "Friesland tot de elfde eeuw" (1951) dat deze site begin twintigste eeuw, verloren is gegaan. Wie weet zien we straks toch nog ware getuigenissen van dit vermoede knekelveld.
De ware locatie van dokter Siebenga's beroemde standvoetbeker grafheuvel werd daarna bezocht. Jelle wist ons overtuigend te vertellen waarom het daar moest zijn geweest en niet aan de overzijde zoals dokters coördinaten eerst vermoedden. De oude boer van het land wist het beter. Fouten met coördinaten zijn berucht in de archeologie. Ook wij doen er goed aan om weer eens een opfriscursus uit de schrijven aldus de skrieuwer van dit verslag.
Daarna reden we ietsjes door richting een mesolithische opgravingssite; voor ons het object van studie de komende paar jaren.
Ook in deze omgeving zijn veel sites bekend aldus Klaas en Jelle. Op het uiteinde van de Gaast aan het open water, bij het middeleeuwse oude Smalle Ee, hebben van Giffen en later Elzinga een kerk en een begraafplaats onderzocht. Hierover is meer te lezen in een proefschrift over middeleeuws Friesland van Gilles J. den Langen. Na deze koude vlakte bij het water trokken we richting essencomplex bij Suameer en naar de Kjellingen onder Oostermeer.
de Kjellingen.
Schwabedissen heeft in 1954 gepubliceerd over het Tjongermateriaal wat hier is aangetroffen en Newell heeft er niet ver van af een mesolithische vindplaats onderzocht. Naast verhalen over het onderzoek van dokter Siebenga ( Newells onderzoek op site S-64 begin jaren zeventig) en anecdotes van Klaas over bijlen die hij en ondergetekende kregen te zien maar nimmer in bruikleen werden gegeven en dochters die vader verboden om hem te laten zoeken op zijn meest faforiete plek waar nu grasland is: de Kjellingen.
Daarna gingen we naar een locatie van waaruit fantastisch uitzicht is op het voormalige brede stroomdal van de Ee, waar plaatselijke versmalling ooit leidde tot waterstaatkundige aanpassingen om schippers gerust te stellen. Er is wel vier meter niveauverschil te zien! Klaas vertelde ook van het onderzoek naar een middeleeuws dorp met plattegronden van zogenaamde Gasselte boerderijen, onderzoek wat hij een paar decennia terug leidde. Bij de akkers onder Eestrum kon het niet missen om de animositeit onder stiensjesikers nog maar weer eens te memoreren. Over wanneer volwassen kerels hetzelfde doen als kleine jongetjes vroeger en degene die beet heeft opzij wordt geschoven maar door hogere machten afgestraft wordt wanneer het slachtoffer de mooiste vis-pijlpunt binnenhaalt....... Boontje kom om zijn loontje.
Tot slot werden na Eestrum de veenontginningen bezocht om vervolgens om drie uur Klaas een attentie naar wens in het vooruitzicht te stellen en te bedanken voor deze prachtige zaterdag.
Evert Kramer, mei 2016.
Foto's: Ineke.
Terug naar boven
Het Mesolithicum door de ogen van Evert Kramer.
In de bijeenkomst van de Stientiid Wurgroep Fryslân van 25 januari leverde archeoloog Evert Kramer een bijdrage over het Mesolihicum. In Fryslân en vooral in de Friese Wouden zijn tientallen plaatsen bekend en veelal ook vastgelegd door Lammert Postma en zoon Marten uit Buitenpost. Mesolithische artefacten liggen op de zandgronden vaak vlak onder de oppervlakte en zijn grotendeels door het bewerken van het land zoals ploegen, zwaar verstoord. Ook vindt men op die sites eigenlijk alleen maar de stenen bewijzen van jagerskampen en niet het organisch materiaal zoals bot of gewei.
Die zijn wel gevonden bij de opgraving onder leiding van Prof.Dr. Leendert Louwe Kooijmans bij Hardinxveld - Giessendam waar onder een klei en veen pakket op enkele meters diepte, zandheuvels zijn aangetroffen waar niet alleen honderden stenen werktuigen maar ook organisch materiaal en bot is aangetroffen. Daaruit heeft men onder meer kunnen vaststellen welke dieren er op het menu kwamen in de mesolithische periode maar ook dat ze bv vis zoals snoek en steur aten en gebruik maakten van de wortels van de lisdodde.
prof.dr. Leendert Louwe Kooymans. Grootschalige archeologische opgraving van de Mesolithische site Hardinxveld - Giessendam.In eigen omgeving werd in het verleden een site aan de boorden van de Leijen opgegraven door de Opeinder huisarts en archeoloog Johannes Siebenga.
huisarts en archeoloog Johannes Siebenga.Op het Zwartveen aan de Leijen ontdekte Siebenga in 1938 een Mesolithische site. De site werd deels opgegraven van 1938 tot 1940 en de vuurstenen werktuigen die zijn aangetroffen evenals de datering van de grondlagen gaven aan dat er een mogelijk jagerskampje was geweest dat gedateerd werd op 7500 tot 6500 jaar geleden. Er werden ongeveer 70.000 stukken vuursteen geborgen waarvan 3000 goed definieerbaar waren. Onder de 3000 goed definieerbare werktuigen bevonden zich ongeveer 500 microliten. Gezien de afwijkingen die men dacht te zien met andere werktuigen uit mesolithische culturen werd eerst gedacht aan een nieuwe cultuur die de Leijen-Warten cultuur werd genoemd. Latere onderzoeken hebben echter uitgewezen dat de mesolitische cultuur vergeleken kan woorden met de Noord Duitse en Deense mesolithische culturen en behoort tot de Maglemose cultuur. Bij de opgraving werden onder anderen de sporen van een jagershut met een doorsnede van 2 meter en verbrande resten van hazelnoten en waternoot aangetroffen.
In het boekje "Overzicht van de voorgeschiedenis van de gemeente Smallingerland " staan een aantal tekeningen van gebruiksvoorwerpen die zijn opgegraven op het Zwartveen.In zijn verhaal stond hij Evert Kramer stil bij een aantal andere opgravingen in Fryslân waarbij de nadruk werd gelegd op de Mesolihische opgraving op de Tsjoegen aan de boorden van het Bergumermeer onder leiding van archeoloog Dr. Raymond R. Newell. Een zeer ambitieus onderzoek waarbij maar liefst 200.000 stukjes materiaal werden veilig gesteld. Jammer genoeg aldus de inleider, is er nooit een afgerond onderzoek uit voort gekomen en zijn de meeste feiten die verbonden zijn aan de opgraving op de Tsjoegen ontleend aan andere opgravingen uit de mesolithische tijd. Op de Tjoegen werden bij de opgravingen tussen 1970 tot 1974 een zestal hoefijzer vormige plattegronden van hutten aangetroffen waaraan Newell de conclusie verbond dat er een grote mesolithische nederzetting aan het Bergumermeer moet zijn geweest waar een aantal families zouden hebben gewoond. Hij verbond daar ook nog een ander gegeven aan. In het mesolithicum lag een groot deel van de Noordzee en de Waddenzee nog droog. Door zeespiegelstijging vernatte een groot deel van die Noordzee tussen 9000 en 7000 jaar geleden en werden de mesolithische jagersgroepen die in dat gebied leefden, gedwongen naar het vasteland te trekken waarbij het in de visie van Newell best mogelijk zou kunnen zijn dat één van die groepen aan de Bergumermeer was neergestreken
Het is ontzettend jammer aldus Kramer dat het onderzoek naar aanleiding van de opgraving aan de Bergumermeer nooit goed is afgerond en dat er geen goed verslag van is. De Groninger archeoloog Marcel Niekus is nog wel met het onderzoek bezig geweest en trekt ook uit zijn onderzoek een aantal conclusies waarbij hij meent dat het jagerskamp op de Tjoegen niet een groot centraal kamp van meerdere families is geweest, maar dat er tussen 9000 en 7000 jaar geleden een aantal malen van de plaats gebruik is gemaakt en er over een groot aantal jaren steeds opnieuw een hut als tijdelijk kamp zou zijn gebouwd.
Van links naar rechts. Dr Ray R. Newell, prof. Tjalling Waterbolk en oud conservator van het Fries Museum Gert Elzinga
Zowel de constatering van Newell als van Niekus kunnen juist zijn maar bewijs is er niet omdat de site niet goed is uitgewerkt. Zo is er bv geen gebruik gemaakt van refitting waarbij de vuursteenstukjes aan elkaar gepast kunnen worden - te grote hoeveelhed en vondsten sloten dit qua tijdinvewstering ten ene male uit - en een indruk kan worden verkregen van het gebruikte vuursteen materiaal. Ook zijn geen oversnijdingen van deze hutten aangetroffen wat weer eerder pleit voor gelijktijdigheid.
Rond al het onuitgewerkte onderzoeknaar deze periode in Fryslân zou nog eens een Fries Odyssee project - vergelijk de landelijke inhaalslag van belangrijk onuitgewerkt onderzoek uit de laatste decennia - van start moeten gaan.Wie weet komt het daar nog eens van. Experts zijn op de vingers van één hand te tellen maar het moet er eens van komen anders is alle moeite en geld gespendeerd in het verleden, voorgoed verspild.
Marcel Niekus. Replica van een hutje van een jagerskamp.De lezing besluit Kramer met de wens om met de kennis van nu in Frysân nog eens een mesolithische site te kunnen opgraving die nog intact is en geconserveerd in de klei en veenlagen in de bodem. En niet te vergeten we wachten ook met spanning op het proefschrift van Marcel Niekus over deze intrigerende maar weerbarstige periode in het steentijd onderzoek van Noord Nederland.
JFK.27-1-16,
Terug naar boven
Leraar en amateur archeoloog.
Piet Visser uit Driesum heeft een drukke baan als leraar aan het Friesland College in Leeuwarden. Daarnaast ook hobby's en één van zijn hobby's is de archeologie. Met name de steentijd archeologie is het onderwerp waar hij enthousiast over kan vertellen. Lopend op de akkers denk ik vaak aan hoe het vroeger moet zijn geweest toen hier in het Friese Wouden jagers en verzamelaars door trokken op zoek naar wild vertelt Piet. Bij het jagen maakten ze gebruik van werpspiezen en pijl en boog en jaagden soms op rendieren. Ik probeer me in het veld bij mijn vondsten in te denken hoe die mensen hier langs de rivierdalen trokken en jaagden. Het landschap is nu totaal veranderd en er moet natuurlijk wat fantasie bij om je een voorstelling te maken over die vroegere tijden.
In zijn zoekgebied rondom Driesum vond hij op de Zandhorst in het verleden prachtige vuurstenen werktuigen. Veelal uit de mesolithische tijd aldus Piet. Nu is de site al weer een tijdje weiland en kan er niet meer worden gezocht. Ook een andere site onder Zwaagwesteinde werd door staatsbosbeheer omgevormd tot moerasgebied met veel waterpartijen. Daarbij werd ook een mesolithische site vergraven waarop Piet eerder prachtige vuursteen werktuigen vond. Hij vindt het jammer dat er zo slordig met de archeologische sites in Fryslân wordt omgesprongen en er niet eerst onderzoek wordt gepleegd alvorens sites weg te graven en onherstelbaar te beschadigen.
Zevental deels bewerkte klingen van een mesolithische site.
Ondanks het verdwijnen van sites houdt Piet toch nog best een aantal interessante velden over waarop het na de maisoogst goed zoeken is. Ook nu in de winter 2015/2016 zijn er een anatal sites waar Piet weer een aantal prachtige vondsten heeft gedaan van vuursteen artefacten. Het is daarom dat er van hem ene paar prachtige vondsten worden afgebeeld van werktuigen die niet altijd worden herkend of erkend.
steker met boor en steker rechts.
schildpadkern met schrabberkap
klingkern.
JFK.januari 2016
Terug naar boven
Stiensjesiker in de Friese Wouden.
Jarenlang was Lieuwe Feenstra op de akkers in de Friese Wouden te vinden gewapend met een metaaldetecor waarmee hij fraaie vondsten uit de bodem toverde. De laatste jaren is hij verslingerd geraakt aan de steentijd archeologie. De detector staat thuis en Lieuwe zoekt nu op de maisakkers in het noordelijk deel van de Friese wouden naar vuursteen artefacten. Zijn zoektochten leveren soms aardige resultaten op. Ook nieuwe vindplaatsen behoren tot de site's waar Lieuwe resultaten boekt.
Tijd om ook op archeoweb wat vondsten te laten zien. Een fraai mes gevonden op een akker onder Zwaagwesteinde is best even vermeldingswaard
Het mes is geslagen op een groot driehoekig stuk vuursteen en aan éen zijde prachtig geretoucheerd. Een topstuk volgens Lieuwe en dat is het ook. Ook een prachtige grote spits was één van de fraaie vondsten in de Friese Wouden. Ook een artefact om even in deze rubriek te vermelden. Het mooie van mijn archeologische zoektochten, aldus Lieuwe, is dat ik als ik even wat vrije tijd heb, gewoon de akkers op kan lopen en dat kan ik al als ik in de nabijheid van mijn eigen woning het veld op loop. Het zoeken naar artefacten op de maisvelden in mijn omgeving ervaar ik als ontspannen. Terwijk ik aan het zoeken ben kan ik mijn gedachten de vrije loop laten en dat geeft altijd een beetje rust.
Op het moment ben ik bezig een goede administratie aan te leggen van mijn vondstplaatsen en van de artefacten uit de steentijd die ik heb gevonden. Om me wat beter te oriënteren op de steentijd ben ik lid geworden van de Wurkgroep Stientiid Fryslân. Ik kom graag op de contactavonden waarbij altijd vondsten van anderen op tafel komen en worden besproken. Ook de excursies naar andere plaatsen met zoektochten naar artefacten vind ik zeer positief. Je maakt in het veld kennis met andere amateur archeologen en van iedereen leer je wat.
Afbeeldingen artefacten.
Boven rechts mes
Midden links: grote spits - rechts spits
daaronder grote schrabber
Onder links mesolithische spits
December 2015. JFK
Terug naar boven
Artefacten in de Dordogne.
door Do van Dijck.In de afgelopen jaren maakte ik regelmatig een reisje naar Frankrijk om daar naar artefacten te zoeken. Naast bezoeken aan de Indre ga ik ook regelmatig naar de Dordogne.
De Dordogne bestaat uit vier departementen die ik alle vier heb doorkruist. In al die vier gebieden heb ik op de akkers naar artefacten gezocht uit de steentijd en die ook gevonden. Inmiddels begin ik in de gaten te krijgen welke artefacten uit verschillende steentijd perioden, je in een bepaald landschap kunt vinden. Ik ben er ook regelmatig "collega's" tegengekomen. Het zoeken naar artefacten is in dit gebied dus best een populaire hobby. Ik za zoals jullie kunnen begrijpen in deze bijdrage niet ingaan op de preciese vindplaatsen maar wel iets over mijn bevindingen in dit gebied weergeven.
Bij toeval huurde ik een vakantieverblijf van mensen die een relatie hebben met iemand met dezelfde hobby. Met diegene heb ik veel gesproken en veel geleerd bij het herkennen en zoeken naar artefacten in het gebied. Het eerste wat mij daarbij opviel waren de grote aantallen vuistbijlen die er in de loop van tientallen jaren op de akkers zijn opgeraapt. De steentijd en de artefacten die er bij horen staan blijkbaar ook mee door de grotvondsten, erg in de belangstelling. Toen de boeren vroeger (nog met behulp van een paard) aan het ploegen waren kwamen er ook veel vuistbijlen te voorschijn die werden meegenomen. Ik heb er eens een doos vol gezien. Ook ben ik bij een oude boer thuis geweest die een inmiddels zwartgeblakerde vuistbijl van bijna 25 cm boven zijn open haard had staan. Met deze verhalen, maar toch ook met een beetje lood in mijn schoenen, ging ik de akkers op om te kijken of er ook nog eentje voor mij zou liggen. Het heeft best even geduurd voordat ik er eentje vond.
Achteraf gezien heb ik tijdens de eerste bezoeken aan de Dordogne op de verkeerde plaatsen naar artefacten gezocht. De Dordogne is enorm lang bewoond geweest. Als je er een willekeurige akker oploopt kom je al snel afslagen tegen. Sommige akkers (met name de lager gelegen percelen) zijn er mee bezaaid terwijl je op andere percelen af en toe een stukje afval vindt. In het begin liet ik me leiden door de locaties die vol lagen met afslagen. Dit zijn vaak de woonplekken van bewoners uit het neolithicum of de bronstijd. Deze plekken zijn de ateliers waar veel afslagen maar weinig gereedschap ligt. Naast deze sporen uit de jonge steentijd cultuur vond ik er ook af en toe wel een levaillos kern maar dat beschouw ik als toeval.
Door het zoeken op deze plaatsen naar vuistbijlen heb ik veel tijd verloren laten gaan. Na een toevallige vondst van een vuistbijl op een voor mij onverwachte plaats begon ik te vermoeden dat ik mijn zoektochten verkeerd plande. Ik had er geen rekening mee gehouden dat in de loop van vele eeuwen grondlagen waren verschoven en dat de echt oude grondlagen waren bedekt met andere grondlagen of waren verspoeld. Ik moest dus op hoger gelegen akkers zoeken.
Dit leverde eerst alleen maar teleurstelling op. Ik had dagen gezocht zonder ook maar een bewijs gevonden te hebben dat ik op de goede plaatsen was. Tot ik op een gegeven moment zomaar op een plek kwam waar ik op een klein gebied van ongeveer 50 x 50 m er één zag liggen. Er lagen daar totaal vijf vuistbijlen. Vanaf dat moment is mijn zoeken naar artefacten anders geworden. Kwam ik vroeger thuis met kilo's artefacten, nu ben ik blij met een tiental mooie artefacten uit het paleolithicum. Deze zijn veel ouder dan die ik eerder vond.
In die delen van de Dordogne waar ik tijdens mijn zoektochten ben geweest ligt het zeker (niet meer) bezaaid met vuistbijlen. Je moet er veel meters maken en het geluk hebben om er nog eentje te vinden. Ik verwacht nog wel een aantal keren naar dit gebied te reizen. Ik heb er nog een uitdaging bij; choppers en andere stukken gereedschap van keien en grint uit nog oudere perioden van de steentijd. Ik heb er inmiddels een aantal in handen gehad die gevonden zijn in deze omgeving. Ik moet nog leren hoe ik deze werktuigen kan herkennen en waar ik deze artefacten kan vinden.
Foto's : Do van Dijk.
JFK-1/12/15
Terug naar boven
Excursie Stientiid Wurkgroep naar de Hummling.
Door Lieuwe Feenstra.
Op zaterdag 14 november namen een aantal leden van de Stientiid Wurkgroep deel aan een archeologische excursie naar de Hummling. Om een uur of negen kwam de groep aan bij de akkers en na een kopje koffie ging een zoekavontuur van start. De weersomstandigheden waren acceptabel. Het was behoorlijk fris en er woei een stevige wind maar het bleef gelukkig de hele dag overwegend droog. Soms viel er een spatje regen. Op een aantal beoogde zoeklocaties was er ingezaaid en op andere zoeklocaties waren de akkers bedekt met verpulverde maisstengels waardoor er niet gezocht kon worden naar artefacten.
De vondsten waren deze dag niet spectaculair. Door de deelnemers werden over de hele dag een vijftiental schrabbers gevonden, een groot aantal afslagen en stukken verbrande vuursteen. Ook werd een mooi geretoucheerde kling gevonden.
Er werd op de akkers gezocht tot ongeveer half vijf en daarna werd het zoeken gestopt. De avondschemering maakte langer zoeken ook onmogelijk. Er werden daarna nog hunebedden bezocht en toen was het tijd om het restaurant Robben aan het Hebelermeer op te zoeken.
Onder het genot van een heerlijk warm diner werd de excursie af gesloten. Rond de klok van acht uur 's avonds had iedereen zich te goed gedaan aan het heerlijk etentje en werd de terugweg naar het Heitelân ondernomen. De groep kan terug zien op een geslaagde excursie.
Eén van de buitgemaakte artefacten was een geretoucheerde kling.
Foto's Lieuwe Feenstra.
17-11-15.
Terug naar boven
Le Grand Pressigny - bakermat van de prehistorische silex werktuigen.
door Jan F. Kloosterman.
Iedere archeoloog en elke amateur archeoloog kent de prachtige silex waarvan in het prehistorische verleden honderduizenden midden paleoltische vuistbijlen en miljoenen neolitische werktuigen werden gemaakt. Iedereen moet er een keer geweest zijn en een zoektocht hebben gehouden op de akkers in het gebied waarbij hij of zij honingkleurige stukken van deze vuursteensoort heeft gevonden. Sommige amateur archeologen hebben prachtige collecties aangelegd van hun vondsten. Amateur archeoloog Ids Vonk uit Koudum die jarenlang achtereen naar het gebied reisde, heeft rond Le Grand Pressigny een duizendtal schitterende vuistbijlen verzameld en daarvan een prachtige collectie aangelegd. Ook ik kwam sinds het prille begin van de negentiger jaren regelmatig in het Franse Le Grand Pressigny voor de prachtige artefacten en heb daarvan ook een mooie collectie aangelegd. Het was voor mij de reden om ook in september 2015 nog eens een vakantie in te vullen in het gebied rondom Le Grand Pressigny. Mijn uitvalsbasis was de camping Les Rioms in Barrou aan de Creuse. Prachtig gelegen tussen de heuvels van het zuid Tourainse landschap.
een vuistbijl uit het midden paleolithicum uit het gebied van Le Grand Pressigny.
Anno 2015 is er veel veranderd rondom Le Grand Pressigny. Veel Nederlandse en Duitse gelukzoekers hebben in het verleden het gebied afgestroopt en grote hoeveelheden artefacten meegenomen en ze vanuit hun thuislanden verhandeld. De amateur archeologen en de boeren in het gebied ondervonden veel schade bij opgravingen en aan gewassen. Hun klachten hebben onderhand geleid tot een zoekverbod op de akkers rondom Le Grand Pressigny. Dat dit verbod geen loos verbod is hebben inmiddels een aantal gelukzoekers gemerkt die bij hun zoektochten op de akkers werden betrapt en getracteerd werden op een boete van € 750,-
Toch valt er nog veel te genieten in het gebied. Ten eerste heeft Le Grand Pressigny een schitterend regionaal archeologisch museum waar iedere archeoloog en amateur archeoloog nog steeds kan smullen van de prachtige exposities van artefacten die vanaf het paleolithicum tot in de bronstijd in dit gebied gemaakt zijn. Uit de silexplaten werden klingen geslagen tot 70 cm lengte. De prachtige techniek van deze prehistorische ambacht is in het museum terug te vinden dat is ingericht in en om de ruïnes van een oud kasteel in Le Grand Pressigny.
Museum Le Grand Pressigny gebouwd tussen de ruines van een oud kasteel.
Hoewel het niet de eerste keer was dat ik het museum bezocht is het toch elke keer weer een verrassing. Rondom een vaste en educatieve archeologische expositie zijn er elk jaar ook weer andere invalshoeken over de archeologie in deze streek. Ook mooi zijn de filmpjes waarin een archeoloog het oude ambacht van de bewerking op silex uitoefent en ook prachtige lange klingen daarvan weet af te slaan. Deze lange klingen werden gebruikt om daar dolken of messen van te maken en ze zijn over een zeer groot gebied verspreid. Zelfs in ons land - Drenthe - meer dan 700 km verwijderd van de plaats van oorsprong werden bewerkte klingen uit Le Grand Pressigny terug gevonden.
Opgegraven werktuigen vervaardigd uit de lange klingen uit silex platen uit Le Grand Pressigny.
In het verleden ben ik meerdere malen ook artefacten wezen zoeken buiten het gebied van Le Grand Pressigny. De grindoevers van de rivier de Creuse zijn nog steeds een ideaal zoekgebied. Tussen het grind zijn artefacten te vinden uit het midden paleolithicum maar ook artefacten die veel ouder zijn en door de archeologen in het gebied gedateerd worden op soms meer dan 500.000 jaar oud. Het is natuurlijk prachtig als je tussen al het grind en zand nog van die oude artefacten aantreft. Dat lukte dit jaar ook en ik heb een aantal prachtige exemplaren gevonden waar ik nog een hele tijd op kan studeren. Het is ook daarom dat ik dit stukje schrijf en een aantal foto's van mijn artefacten uit het midden paleolithicum en andere vondsten van dit jaar hier even wil laten zien.
Links: Een in 2005 gevonden vuistbijltje dat ik één van mijn mooiste vondsten in dit gebied vindt. Rechts: Paleolithisch rugmesLinks: Schaaf.
Rechts:Levallois afslag
Omdat rondom Le Grand Pressigny het niet meer mogelijk is om nog op de velden te gaan zoeken heb ik op advies van anderen mijn zoektochten verplaatst naar het gebied rond La Guerche en daar vond ik in een ploegvoor aan de rand van een bos een prachtige neolitische bijl en een prachtige dwarsspits. Zie foto's.
Er is in de zuidelijke Touraine nog genoeg te vinden en mijn ervaring is dat de mensen in het gebied buiten Le Grand Pressigny je nog steeds graag behulpzaam zijn bij je zoektochten.
Buitenpost september 2015.
Jan F.Kloosterman
Terug naar boven
Een Alpenreis en het Ötzi museum
Door Evert Kramer, 23 juli 2015.
Een Alpenreis, eind juni 2015 ondernomen met een oude studievriend, bracht mij ondermeer langs het Ötzi museum in Bolzano, in het Italiaanse Zuid Tirol.
Voor iedereen die deze site regelmatig raadpleegt een must om een keer aan te doen want deze vondst uit 1991 al weer-waar blijft de tijd-is de ware heilige graal voor Europese prehistorie, dus ook voor stientsjesikers.
Enkele hoofdlijnen zal ik u beknopt uit de doeken doen. Natuurlijk was onze reis ook gericht op stoere bergpassen uit het roemrijke wielerverleden van de GIRO, lekker eten, veel terrasbezoek en nog zo wat, maar Ötzi sprong er voor mij uit.
Eindelijk in het echt te zien, op drie verdiepingen de hele context uitgestald. Musea in de hele wereld, waaronder Assen, lieten inmiddels rondreizende replica’s zien want in meeliften zijn de mensen maar wat goed. Echter, in het Zuid Tiroler Bozen (Bolzano) ligt de ware ijsmummie, in een speciaal geconstrueerde metalen klimaatgecontroleerde koelruimte waar je één voor één via een glazen kijkvenstertje naar binnen mag gluren en fatsoenshalve de rij achter je niet al te lang laat worden.
We waren zondagmorgen de 21ste juni sowieso in goed gezelschap want een show van Alfa Romeo oldtimers in deze stad werd gecombineerd met een verplicht bezoek van hun gelukkige bezitters aan het museum, net toen wij daar ook ronddwaalden. Geleerde discussies in dokterslatijn waar wij slechts zo nu en dan het fijne van begrepen, terwijl mijn reisgenoot nog wel gymnasiast en notaris is geweest en het latijn zeker niet is verleerd.
M’n eigen voorkennis over deze mummie gaf ons echter een voorsprong op deze dilettanti op archeologisch gebied en zo stonden wij toch nog ons mannetje.
Ik schafte mij Gudrun Sulzenbachers Die Gletschermumie, mit Ötzi auf Entdeckungsreise durch die Jungsteinzeit aan, 8ste druk uit 2012.
Een zeer rijk geillustreerd boekje met trefzekere, beknopte beschrijvingen van het journalistieke wat, wanneer, waar, waarom en waardoor.
Ötzi zal onbetwist de tweede vondst van de eeuw worden, na Carters Tutanchamon, als een gevriesdroogde mummie door een bergklimmend echtpaar uit Neurenberg op 19 september 1991 op 3210 meter hoogte wordt aangetroffen in het Similaun gletsjergebied, onderdeel van de Otztaler Alpen in Zuid Tirol.
Overigens, ook in de verre toekomst zullen dergelijke Pompei- achtige effecten opzien blijven baren. Wat te denken van een opgegraven personenauto met bestuurder, ergens langs dan al eeuwen dichtgeslibde Nederlandse waterlopen.
De ontdekkers in Zuid Tirol meenden een verongelukte bergbeklimmer te hebben gevonden, waarvan er inderdaad eentje hier rond eind jaren dertig van de vorige eeuw moet zijn verongelukt.
Een fraai geschachte bronzen bijl , vlakbij geborgen door gendarmes een dag later wees echter alle betrokkenen er op, nu ernstig rekening te houden met een veel hogere ouderdom.
Aanvankelijk verliep de berging wel wat slordig, gezien door de ogen van experts. Pas twee archeologisch uitgevoerde noodopgravingen brachten de volle context en betekenis van deze vondst aan het licht.
Hier lag als het ware in een beschermde tijdscapsule een mens uit het jong neolothicum, in volle uitrusting qua wapens, kleding en proviand. Forensisch onderzoek op doodsoorzaak, dateringen, ziektes, eetgewoonten, aanwezige wapens voor jacht enzovoort kortom, nu kon eindelijk bestudeerd worden welke vermoedens, door archeologen bij eerder onderzoek naar deze periode geformuleerd over de leefwijze van mensen ruim vijfduizend jaar geleden, op waarheid berustten of dienden te worden bijgesteld.
Klimaatverandering met als gevolg het versneld afsmelten van gletsjers wierp onderzoekers deze mummie in de schoot. Aanvankelijk beet het Oostenrijkse Insbruck het spits af onder leiding van een team met Professor dr Konrad Spindler. Diverse eerste studies zijn dan ook van zijn hand verschenen.
Nauwkeuriger opmetingen van de grens in deze lastige bergmassieven bevestigden het al eerder geuitte vermoeden dat de mummie ca. honderd meter op Italiaans grondgebied was geborgen en dus ging uiteindelijk het museum te Bolzano definitief met de eer strijken. Er zal je als regionaal museumpje maar zo’n vondst in de schoot worden geworpen.
Zo weten we na bijna 25 jaar research heel veel meer over zijn kleding en jachtgereedschap (Bronnen: Sulzenbacher 2012, Wikipaedia):
• schoenen van verschillende soorten leer gemaakt (berenhuid voor de zool, hertenleer voor het bovenwerk), in de schoenen zat ook hooi
• kalfsleren riem van 4 tot 4,8 cm breed en bijna twee meter lang, tweemaal rond het lichaam gewonden. Op de riem is een tasje genaaid, waarin verschillende vuurstenen voorwerpen: een krabber, een boortje en een scherf, en een benen els.
• lendenschort en beenbeschermers van geitenleer
• knielange, leren jas
• mantel van geknoopt gras
• halfbolvormige muts van berenvacht met leren kinband
• een uit gras geknoopt net, wellicht voor de jacht.
• twee genaaide ronde dozen van berkenbast. De ene bevatte (groene) esdoornbladeren, waarin een (smeulend) houtskooltje kon worden bewaard; de andere werd wellicht voor tondel of proviand gebruikt.
• een aantal deels onafgewerkte pijlen. Slechts twee pijlen hadden een punt en waren bruikbaar. De twaalf andere waren nog niet klaar. Ze waren niet allemaal door dezelfde maker gefabriceerd - de ene bruikbare pijl was door een linkshandige gemaakt, de andere door een rechtshandige. De bruikbare pijl had aan drie kanten rondom een veer aan de achterkant, met berkenteer en draad vastgezet. De veren waren iets schuin op de schacht gelijmd, zodat de pijl zou gaan ronddraaien, wat meer stabiliteit aan de vlucht geeft.
• Een boog die nog niet klaar was maar waaraan nog gewerkt moest worden om er mee te kunnen schieten, langer dan de man zelf was, namelijk 1,82 m. Gemaakt van taxushout, tot ver in de middeleeuwen nog het voorkeursmateriaal voor bogen. De inkepingen voor de pees en de pees zelf waren nog niet aangebracht.
• Een pijlkoker van genaaid hertenleer, afsluitbaar met een flap, zodat de pijlen er niet uit konden vallen, met daarin draad om pijlen mee te maken. Het is de oudste pijlkoker die ooit gevonden is.
• Een bijl van koper –vroeg type in de ontwikkelingslijn-(niet van brons), gevat in een handvat van taxushout en gefixeerd met berkenteer en riemen. Het is de enige compleet gevonden neolithische bijl ter wereld. De stijl is verwant aan de Remedello-cultuur, waarvan in Noord-Italië circa 124 graven gevonden zijn; de kling bestaat voor 99% uit koper, dat volgens analyses uit het Salzburger land stamt. Ötzis bijl is de enige, waarvan de "greep" behouden is. Met deze koperen bijl was het mogelijk om bomen om te hakken.
• !houten handvat, waarin een stift van hertengewei is gedreven. Het geheel lijkt op een groot aangescherpt potlood. Het werd gebruikt om van een vuurstenen snede kleine scherfjes af te drukken om er een scherpe gezaagde snede van te maken, een zogeheten retouchoir. Het handvat had aan het uiteinde een ronde groef, waarmee de stift met een touwtje aan een riem kon worden bevestigd.
• aantal ruwe stukken vuursteen van hoge kwaliteit, die nog bewerkt moesten worden.
• mes in essenhouten heft. Een opvallend klein vuursteenmes - het had als het zonder heft was gevonden gemakkelijk voor een fikse pijlpunt kunnen doorgaan. Voor de bevestiging van onderdelen werd berkenteer gebruikt, gemaakt door berkenbast onder uitsluiting van lucht te verhitten. Ook had het mes, net als de retoucheerstift, een insnoering aan het uiteinde van het handvat waarmee het met touw aan de gordel gehangen kon worden.
• schede voor het mes, gemaakt van touw dat gevlochten was uit grassen.
• schraper van vuursteen, misschien om de pijlen of de boog mee te bewerken.
• stukken van polyporuszwammen, van twee verschillende soorten (tondelzwam en berkenzwam): één soort mogelijk voor medicinaal gebruik, de andere als tondel.
• gordel van kalfsleer met buidel voor benodigdheden. De sluiting van de gordel is niet gevonden. De buidel bevatte tondelzwam;
• Stukken vuursteen, misschien gebruikt als vuurslag. In de tondelzwam werden deeltjes pyriet gevonden, waaruit vonken kunnen worden geslagen.
• frame voor een rugzak: een kromgebogen hazelaartak met twee dwarsplankjes, waarop oorspronkelijk waarschijnlijk een leren draagtas bevestigd was. Sommigen beweren dat dit voorwerp een rest is van een sneeuwschoen.
• ronde stenen ring met riemen erdoor. De functie is niet bekend, mogelijk diende het als amulet die om de hals werd gedragen.
Zogeheten Beau strepen-welvingen en kleurbandjes- op zijn vingernagels wijst naar voedseltekorten en mogelijk veel stress in de maanden voorafgaand aan zijn waarschijnlijk gewelddadige dood.
Mogelijke doodsoorzaak is een pas jaren na de berging ontdekte vuurstenen pijlpunt die via zijn linker schouder z’n halsslagader beschadigde en mogelijk doodbloeden tot gevolg had.
Hij leed aan pijn in de onderrug, kuiten en had last van stijve enkels. Zijn rechterheup was danig versleten.
Tatoeages zijn aangetroffen op juist die plaatsen, die ook weer overeenkomen met cruciale acupunctuurpunten voor genezing in onze tijd.
Roetdeeltjes in zijn longen wijst naar langdurig verblijf bij open vuurhaarden.
Afgesleten tanden wijst naar het maalproces tijdens het jongneolithicum waarbij altijd aanwezige zanddeeltjes in het graan en het slijpsel van de maalstenen zeker na verloop van jaren verwoestend zijn werk deed na bij het nuttigen van het meelbaksel.
Atomair onderzoek naar de samenstelling van het tandglazuur wijst naar een jeugdig verblijf in Zuid Tirol, het gebied waar hij ook stierf.
Hij droeg schouderlang hoofdhaar en bezat wschl. een baard.
Curieus is het ontbreken van de vier verstandskiezen en ook het twaalfde paar ribben ontbreekt.
Zijn leeftijd schat men aan de hand van de veranderende botstructuur; een met het klimmen der jaren bekend verschijnsel en aan de hand van slijpplaatjes van botweefsel vastgesteld op ca. 46 jaar.
Waarom hij moest sterven, daarover is veel gespeculeerd en laat ik de nieuwsgierige lezer graag Spindler en internet aan het woord.
Terug naar boven
Archeologie van de Deense stranden.
Door Do van Dijck.
We combineren onze vakanties vaak met het zoeken naar steentijd artefacten, fotograferen en het verkennen van de omgeving. Door omstandigheden konden mijn vrouw en ik dit jaar (begin juli) pas later met vakantie. Een nadeel is als je in juli met vakantie gaat dat de velden vol staan met gewassen en dat is geen ideale zoekmaand. Tijdens een eerdere vakantie die we in Denemarken doorbrachten was het mij al opgevallen dat er tussen het grind op de stranden vuurstenen afslagen te vinden waren. Omdat de stranden in de omgeving van de Limfjord in Denemarken altijd toegankelijk zijn werd onder meer om deze reden besloten dat onze vakantiebestemming dit jaar daar zou liggen. We kozen als uitvalsbasis een vakantiehuisje in Ertebolle. Zoals bekend in archeologische kringen is Ertebolle een belangrijke archeologische plek. (Ertebollecultuur 7300 - 5950 jaar geleden en een prachtig archeologisch museum in deze plaats).
Omdat ik nog weinig ervaring had met het zoeken naar artefacten op de stenenstranden in Denemarken was het eerst even wennen. Tijdens de eerste avondwandeling over de stranden vond ik mijn eerste afslagen en dat gaf vertrouwen. Op mijn eerste zoektocht daarna, liep ik langs de hoge kliffen maar dat leverde alleen fossiele zeeëgels op. Later die dag kwam ik er achter dat je beter kunt zoeken in de lagere kliffen die tot zo'n 2.50 meter boven zeeniveau liggen. Ik vond hierin een locatie met veel schelpen in de bovenlaag, waarschijnlijk geoogst in de periode van de Ertebolle cultuur. In deze laag zag ik ook een steenpuntje uitsteken. Toen ik daar voorzichtig aan trok kwam er een prachtige gave geretoucheerde kling te voorschijn die zeer waarschijnlijk daar ongeveer 6000 jaar geleden was achter gelaten. Ik was de eerste die de kling na al die duizenden jaren weer in handen hield. Het gaf een goed gevoel en eigenlijk was daarmee mijn vakantie in Denemarken al geslaagd.
Het zoeken naar artefacten in de kliffen is nog best lastig.De artefacten zijn vaak nauwelijks zichtbaar en voor mij is het ook nog niet duidelijk in welke laag je precies moet zoeken. De ene keer vond ik de artefacten in de bovenste humuslaag en een andere keer in de sediment lagen daaronder. Natuurlijk zijn er allerlei verklaringen voor te vinden (overschuivingen en verschillende ouderdom etc) maar voor mij was het best moeilijk om te kliffen te "lezen". Een tweede bezoek was vaak wenselijk en leverde meer verrassende resultaten op.
Op dezelfde dag dat ik de kling aantrof, vond ik op een vlak strand zonder kliffen een artefact waarvan ik in eerste instantie niet wist wat het precies was. Ik mailde een foto van het artefact naar Jan Kloosterman en Pieter Smit en alle twee mailden ze terug dat de vondst een mesolithisch bijltje was. Jan Kloosterman wist te vertellen dat het om een bijltje ging uit de Kongemose cultuur (8000-7200 jaar geleden).
Tijdens de verdere vakantie heb ik de zoektocht uitgebreid tot andere stranden rond het Limfjord. Het is zeker niet zo dat je overal op de stranden artefacten aantreft. Op sommige plaatsen vonden we geen artefacten maar daar en tegen waren er ook plaatsen waar honderden afslagen lagen op de stranden. Dat ook stranden zonder kliffen aandacht verdienen ontdekte ik op een rare manier. Mijn vrouw en ik wilden het strand verlaten en toen viel mijn oog op het laatste moment op een kernbijl van 15 cm.
Het resultaat aan gevonden bijlen of delen daarvan in anderhalve week tijd aan het Limfjord in Denemarken
Het zoeken op de stranden heeft ook een nadeel. Veel van de artefacten zijn in de branding gerold en beschadigd. Het geld zeker niet voor alle artefacten want ik heb ze ook gevonden die punt gaaf waren. Tijdens onze vakantie van anderhalve week aan de Limfjord vonden we honderden afslagen, een zestal mooie schrabbers, een tiental mooie klingen waarvan sommigen geretoucheerd, 3 halve en 5 hele bijlen en nog een paar artefacten die nader moeten worden bekeken. Samen met ook een 40 tal fossiele zeeëgels en een paar fossiele visjes uit een groeve maakten al die vondsten onze vakantie geslaagd. Het zoeken op de Deense stranden kan best leuke resultaten opleveren en is in de zomermaanden best de moeite waard als je niet op de akkers kunt zoeken.
JFK.19-7-15.
Terug naar boven
Niet de artefacten zelf maar het verhaal daar achter interesseert mij.
Vandaag heb ik een intervieuw met Tjitte Douma in Drachten. Hij werd op 25 januari 1924 in Wommels als boerenzoon geboren en was een leven lang bezig met het werk in ruilverkavelingen in Fryslân. Bij het overzien van zijn gerieflijke woonkamer merk ik op dat hier een systematicus woont. Alles in de woonkamer ligt keurig opgestapeld en wat daarbij op valt is dat het ook allemaal kaarsrecht is opgestapeld en dat geldt niet alleen voor de boeken en kranten maar ook voor alle CDs en andere dingen.
We hebben het over de archeologie deze ochtend. Tjitte is een verzamelaar van artefacten weet ik en ik kom deze 91 jarige amateur archeoloog dan ook nog geregeld in het archeologisch circuit tegen. Als het om de archeologie gaat, vertelt hij, dan moet ik eerst mijn overleden vrouw Maaike de Jager (23/6/1926-5/2/2011) noemen. Zij heeft mij eigenlijk besmet met de archeologie. Maaike ging al vrij vroeg samen met Griet van der Brug, toentertijd wonende op Selmien onder Drachten, artefacten zoeken. Eén van de favoriete zoekplaatsen in die tijd was een veld in de nabijheid van de Boorne even boven Siegerswoude. Maaike en Griet hebben daar veel artefacten gevonden en toen ik ook de smaak van de archeologie te pakken kreeg kwam ik er ook vaak met Maaike. We waren dan heerlijk buiten in het veld en het zoeken naar artefacten uit de steentijd werkte voor mij ook heel ontspannend naast mijn drukke baan in de ruilverkaveling. Weet je wel dat Maaike en Griet in dat gebied een site van de Creswell cultuur hebben ontdekt. Ik weet niet of dat zo bekend is maar er is later een opgraving geweest onder leiding van archeoloog Gerrit Elzinga. Dat was in die tijd een belangrijke ontdekking omdat er toen nog niets bekend was over de Creswell cultuur.
In 1985 kon ik vervroegd met pensioen en vanaf die tijd ben ik me meer gaan bezig houden met archeologie. We hebben aan de Boorne samen veel mooie artefacten gevonden. Op één perceel waren dat de artefacten uit de Hamburg cultuur maar daar omheen hebben Maaike en ik ook heel veel artefacten gevonden uit andere culturen zoals uit het Mesolithicum, het Neolithicum en de Bronstijd. Als we met onze "buit" thuiskwamen dan gingen we onze vondsten rubriceren. Het was vooral Maaike die alle artefacten inpakte en rubriceerde. Zij was daar zeer precies in. We hadden bij het determineren wel eens hulp van arecheoloog Pieter Mudstra (1900-1990) Hij wist er veel van af en kwam vaak bij de familie van der Brug om daar vondsten te determineren. Pieter Mudstra werkte van ongeveer 1963 tot 1970, dank zij een subsidie, in het gebied van de ruilverkaveling het Koningsdiep. Griet van der Brug kwam in die tijd ook samen met mevrouw Sietema-Heida uit Langezwaag bij Pieter Mudstra thuis. Ze maakten zijn huis dan wel schoon en leerden veel van Mudstra over de archeologie. We hebben in het gebied rondom Drachten honderden schitterende artefacten gevonden en een heel groot deel heb ik hier opgeslagen. Na mijn pensionering gingen Maaike en ik ook wel artefacten zoeken op andere plaatsen en onder anderen Oosterwolde, Smilde en Hijken kwamen daarbij aan bod. Na het overlijden van Maaike ben ik nog wel betrokken gebleven bij de archeologie maar ik doe er minder aan. Hier in de keuken staan tientallen doosjes met artefacten en in de kelder heb ik nog veel meer opgeslagen. Ik weet nog niet precies wat ik met al die artefacten moet doen. Ze moeten een goed plekje krijgen maar waar dat zal zijn, daar ben ik nog niet uit.Maaike en ik zochten niet alleen in ons eigen gebied naar artefacten maar we gingen na mijn pensionering echt de vleugels uitslaan. We reisden overal naar toe en waren soms maanden weg. We hebben ook in een camper rondgetrokken in Australië. Daar viel het me op dat ook daar artefacten uit de steentijd waren te vinden en we hebben daar dan ook gezocht. Ik heb nog steeds een kleine collectie van die Australische artefacten hier opgeslagen en eigenlijk moet ik ze nog eens laten zien op de club. Ze zijn heel bijzonder. We kwamen zo ik zei overal. Denemarken, Noorwegen, Zweden maar ook België en Frankrijk waren landen waar we voor onze hobby naar toe gingen. We hebben uit al die landen collecties steentijd artefacten verzameld.
Het waren niet alleen de artefacten waar we naar zochten. Maaike had een brede belangstelling en we zochten daardoor ook naar mineralen en fossielen. De ernorme verzameling aan fossielen die hier nog staat is eigenlijk het werk van Maaike. Ze heeft al die fossielen gerubriceerd en verpakt. Ze kreeg daar hulp bij van Gerard de Rover die een echte kenner van fossielen is. Ook bij het verzamelen van mineralen kwamen we op de bekende verzamelplaatsen zoeken zoals Idar-Oberstein in Duitsland. Voor het determineren van mineralen deden we vaak een beroep op Ep Kijlstra uit Drachten.
Weet je vertelt Tjitte waar ik het meeste belangstelling voor heb. Dat zijn niet zo zeer de artefacten zelf. Natuurlijk is het prachtig als je mooie dingen vindt. Maar het mooiste vind ik nog steeds het verhaal achter die artefacten. Voor mij is het interessant hoe de mensen in die steentijd zich hebben ontwikkeld en wat de oorzaak is geweest van de veranderingen in cultuur. Als ik in mijn eigen leven even terug kijk dan heb ik sinds mijn jeugd een enorme ontwikkeling meegemaakt die soms haast niet bij te benen was. Zo is het in de steentijd denk ik niet helemaal gegaan maar ook in die tijd, duizenden jaren terug, ontwikkelden mensen zich en wisten ze te leven met hun eigen werktuigen, de stenen artefacten die ze maakten en gebruikten in het dagelijks leven. Ik vraag me ook elke keer nog af als ik bewerkte stenen artefacten in handen heb, hoe ze gebruikt werden en waarvoor. Dat is ook het mooie van de wetenschap. Onderzoeken leiden soms tot prachtige en interessante resultaten over de steentijd. Ja als ik nog even terug kijk dan heb ik samen met Maaike prachtige jaren gehad met die archeologie. Ik zou het niet graag hebben willen missen.
Ook het verzamelen van fossielen was een grote hobby van Tjitte en Maaike.
Inzet een kern van vuursteen uit Spiennes in België en een honingkleurige bijl uit de omgeving van Le Grand Pressigny in Frankrijk.
Jan F.Kloostermanm 14 juli 2015.
Terug naar boven
Fiets excursie door het stroomdal van de Boorne.
Aan de fietsexcursie die de Stientiid Wurkgroep Fryslân op zaterdag 23 mei 2015 organiseerde namen 17 leden deel. Een mooie groep die onder leiding van Jan Slofstra het gebied van de Boorne onder Olterterp verkende. Archeoloog en cultuur historicus Jan Slofstra bleek tijdens de excursie een goede kenner en inspirator van het prachtige beekdal landschap van de Boorne (ook Koningsdiep of Âlddjip genoemd) en wist tot in detail de bijzonderheden over het gebied.
Jan SlofstraDe fietsroute die door Roel van der Brug was uitgezet kende een taalftal punten waar even werd stilgestaan bij de prehistorische of historische kenmerken van het landschap of bij de bijzonderheden die daar op die punten in het verleden hadden gespeeld. Een eerste halteplaats was bij de boerderij van de 95 jarige Jochum de Jong, wiens landerijen grenzen aan de Boorne. Rondom zijn boerderij zijn er mooie anecdotes bekend uit een tijd toen de boerderij nog een oversteek bij de Boorne had en de boerderij dienst deed als herberg. Een tweetal Franse deserteurs zouden nabij de boerderij standrechtelijk zijn geëxecuteerd omdat zij hun logies niet hadden betaald en vervolgens op een stuk land naast de boerderij zijn begraven zonder dat ooit iemand dat in die tijd heeft geweten. Maar ook andere verhalen over Jochum de Jong uit de vooroorlogse en oorlogse tijd en over zijn archeologische avonturen met Assien Bohmers bij opgravingen in het stroomdal van de Boorne werden breed uitgemeten. Ook hier lagen in de verhalen waarheid en fictie dicht bij elkaar, maar altijd leuk om aan te horen als ook een Evert Kramer zijn herinneringen er nog aan toe voegt
Hoogtekaart van het gebied waarin de excursie werd gehouden.In het beekdal werd bij één van de mooiste punten door Jan Slofstra dieper ingegaan op het landschap. Op een punt op de Mersken dichtbij het Muzebiterspad is het verschil in hoogte tussen de leemrug aan de noordzijde en het stroomdal aan de zuidzijde goed te zien. Jan Slofstra gaat terug naar de Saale ijstijd en vertelt dat dit geaccenditeerde landschap is ontstaan toen de ijskap na de Saale ijstijd ging smelten en er grote rivieren ontstonden die het smeltwater afvoerden waardoor de bodem op plaatsen diep uit werd gesleten. De hoogten die overbleven, waren lange leemruggen tussen de smeltrivieren en die zijn voor de oplettende opmerker nog overal in het landschap te herkennen.
Wie van boven naar het gebied kijkt merkt zeer zeker de verschillen in hoogte op die er in het landschap zijn. Zo is de Boorne niet het enige beekdal maar liggen er achtereenvolgens een aantal beekdalen en een aantal grote leemruggen naast elkaar. Aan de noordzijde is de Drait als overblijfsel van een smeltrivier nog zichbaar en aan de zuidkant van de Boorne zijn dat nog de Linde en de Tjonger. Deze vroegere smeltrivieren hadden ieder een eigen fijnmazig toeleidend afwatering systeem en ook dat systeem wordt zichtbaar in een hoogte kaart.
Verder wijst Slofstra ook op de in het gebied hier en daar liggende pingoruïnes. Dit zijn overblijfselen uit de koude periode van de Weichselijstijd en door opborrelend water in de permafrost bodem ontstonden hier grote ijslenzen in de bodem die na smelting de pingo's vormden.
Doorkijkje vanaf de Mersken naar het stroomdal van de Boorne.Naast de N381 ten zuiden van de Boorne vond in 2014 een opgraving plaats. Daarbij werden resten aangetroffen van middeleeuwse bewoning uit de 11e en 12e eeuw. Jammer genoeg vond er maar een gedeeltelijke opgraving plaats van een groot terrein met restanten van de middeleeuwse gebouwen die op plaatsen maar 20 cm onder het oppervlak liggen. Een gemiste kans om goed inzicht te krijgen in de middeleeuwse geschiedenis van de Friese Wouden volgens Slofstra.
Een andere punt waarbij werd stil gestaan was de plaats waar een kerkhof uit de middeleeuwen ligt van Oud Wijnjewoude. In relief is het kerkhof nog aangegeven. Ook de plaats waar oud archeoloog Gerrit Elzinga een archeologische opgraving deed naar het oude Wijnjewoude werd met een bezoek vereerd. De beroemde vindplaats van de vuistbijl door de dorpstimmerman Hein van der Vliet uit het vroegere Wijnjeterp ontbrak ook niet op het lijstje en zo kwamen er mooie verhalen genoeg naar voren. Bij de grafheuvel aan de Poostweg werd stilgestaan bij de opgraving hiervan in 1939 door H.J.Popping, Hein van der Vliet en Lute de Jong.
In de Hemrik werd een bezoek gebracht aan het oude kerkje dat op een hoogte staat. De hoogte aldus Jan Slofstra is een restant van de metersdikke lagen veen die hier voor de vervening waren. Het kerkje werd in de middeleeuwen op het veen gebouwd. Toen rondom het veen tijdens de verveningen werd afgegraven kwam de bodemlaag veel lager te liggen. Doordat het veen rond het kerkje onaangeroerd en intact bleef bij de afgraving kwam dit op een hoogte in het landschap te liggen. Op het kerkhof is een grote grafkamer aanwezig waarin de familie van de veenbaas begraven ligt.
Een punt van bespreking was de kolonisatie in de vroege middeleeuwen. Vanaf het jaar 1000 kwam via de rivieren een nieuwe bevolking in de Friese Wouden die aan de rivieren begonnen met het ontginnen van het veen en dit in gestrekte kavels landinwaarts aanlegden. Als het veen grotendeels weggeërodeerd was door de bewerking van deze nieuwe bewoners en het land te nat werd, trokken ze verder het veen in en ontgonnen weer nieuwe percelen land. Dit beeld van het ontginnen vanuit de rivieren zoals vanuit de Lauwers, de Drait, de Boorne, de Tjonger en de Linde, is nog steeds terug te vinden in de opstrekkende kavellijnen van de landerijen. Een bijzonder stukje oude cultuurhistorie die zichtbaar is in de beekdalen in Fryslân aldus Slofstra.
Bij hotel/restaurant het Witte Huis in Olterterp werd de excursiebesloten en werd door Evert Kramer namens de Stiengroep een flesje geestrijk vocht en een cadeaubon uitgereikt hetwelk werd ondersteund door waarderende woorden over de leerzame excursie in het beekdalgebied van de Boorne.
JFK.mei 2015.
Terug naar boven
Denemarken nog steeds interessant voor archeologen.
Denemarken is nog steeds interessant voor amateur archeologen. Archeologische exursies en zoektochten leveren nog veel prachtige vondsten op. Het is goed om vooraf informatie in te winnen over de gebieden waar zoektochten naar artefacten zijn gepland. Een goede voorbereiding levert gegarandeerd nog altijd prachtige vondsten op. Bij die voorbereiding hoort in de eerste plaats een toestemming om op de akkers van de eigenaren te mogen zoeken. Over het algemeen zijn de Deense boeren er op gesteld dat er toestemming wordt gevraagd voor een zoektocht en er zijn maar weinig boeren, die na uitleg van het doel van een zoektocht, de toestemming weigeren.
Een indukwekkendem niet verstoorde grafheuvel onder Ketting op Äls.In april 2015 heeft een drietal amateur archeologen, Douwe Wedzinga en Jelle van Bruggen beiden uit Opeinde (Sm) en Jan Frans Kloosterman uit Buitenpost, een archeologisch reisje gehouden in Denemarken en een week doorgebracht op het Deense eiland Äls, dat even boven het Duitse Flensburg ligt. Op dit eiland liggen nog een aantal indukwekkende hunebedden aan de westelijke en oostelijke kuststroken. Ook zijn op dit eiland, net als overal in Denemarken, nog een groot aantal grafheuvels te vinden. Veel grafheuvels in Denemarken zijn nog intact en onaangeroerd. De zoektochten van het drietal amateur archeologen in april leverden een aantal fraaie artefacten op die in ouderdom en cultuur nogal verschillen.
Het vinden van de artefacten is in Denemarken niet zo moeilijk. Een goede oriëntatie in een gebied levert al snel locaties op die mogelijke vindplaatsen kunnen zijn en vaak zijn ze dat ook. Een ander probleem is om de gevonden artefacten in soort en cultuur te plaatsen en de ouderdom in te kunnen schatten. Dat is redelijk ingewikkeld en gelukkig was Douwe Wedzinga in ons gezelschap. Hij is redelijk bekend met een aantal Deense prehistorische culturen. Na afloop van iedere dag kwamen daarom ook de gevonden stukken op tafel en werden deze besproken. De conclusie was na een aantal dagen dat de meeste van onze vondsten geplaatst konden worden in de Kongemose cultuur, Een Mesolithische periode van ongeveer 8600 tot 7500 jaar geleden. Deze Mesolithische cultuur is een verlengde van dezelfde cultuur in het Duitse Sleekwijk-Holstein waar veel onderzoek naar de Kongemose cultuur is gedaan. Kongemose wordt in Duitsland ook wel de Ellebeck cultuur genoemd. Het is een plaats in Noord Duitsland waaraan de naam van deze cultuur is ontleend. In Denemarken verbleven de mensen uit deze cultuur voornamelijk langs de kusten en leefden daar van de visvangst en het vergaren van oesters en mossels. De Kongemose cultuur wordt onderverdeeld in 3 fasen, de Blak, de Villingbaek en de Vedvaek Bolbanen cultuur. De kongemose cultuur is een oudere cultuur dan de Deense Aertebolle cultuur en wordt samen met deze cultuur in Denemarken ook wel Kystcultuur genoemd.
Kernbijltje met trancetslag. Vondst Douwe Wedzinga.
Bijltje uit de kongemose cultuur. (vondst jan F.Kloosterman)
Sikkel. (vondst Jan F.Kloosterman)
Terug naar boven
50.000 jaar geleden verbleven Neanderthalers in een jagerskamp onder Assen.
In 2007 werden door amateur archeologen voor het eerst midden paleolithische artefacten gevonden op een akker onder Assen. Onder de vondsten prachtige kleine vuistbijlen. Na deze ontdekking werd al snel in het verdere onderzoek samengewerkt met het Groninger Instituut voor de Archeologie (GIA) van de universiteit te Groningen en werd het onderzoek gecoördineerd door Marcel Niekus samen met Jaap Beuker van het Drents museum. Het tweetal werkte bij het onderzoek nauw samen met een aantal vrijwilligers die als amateur archeologen enige ervaring hebben in het herkennen van artefacten uit de steentijd. Inmiddels is het onderzoeksproject geprofessionaliseerd door het inhuren van het Archeologisch onderzoek en adviesbureau de Steekproef uit Zuidhorn. Er wordt op de vondstplek regelmatig onderzoek gedaan en er worden nog steeds heel wat oppervlaktevondsten op de bewuste akker aangetroffen.
Eén van de vuursteen bijltjes van de site onder Assen. Foto Frans de Vries - Toonbeeld
In 2011 volgde een opgraving waarbij een jagerskamp te voorschijn kwam en nog heel wat artefacten in situ werden gevonden. Voor Noord Nederland een unieke ontdekking. Inmiddels staat de teller op meer dan 400 midden paleolitische artefacten. Een Neanderthalerkamp van deze omvang werd niet eerder in Noord Europa ontdekt. Wel is op een geërodeerde helling in Mander in de loop der jaren een aantal midden paleolithische artefacten verzameld maar hier liggen de gevonden stukken nogal ver uit elkaar. Vindplaatsen zoals het nu ontdekte Neanderthaler jagerskamp bij Assen zijn tot nog toe niet bekend in Nederland. De vindplaats onder Assen ligt net als die in Mander op een licht glooiende akker in de nabijheid van een beekdal.
Inmiddels is ook een tweede vondstplek in de nabijheid van het opgegraven jachtkamp ontdekt en daarop zijn inmiddels ook al een dertigtal nieuwe artefacten uit het midden paleolithicum gevonden. Marcel Niekus zou ook op deze plek graag een opgraving doen maar tot op dit moment onbreken daarvoor de nodige financiën.
Twee messen. Het linker exemplaar is van helleflint en het rechter van vuursteen.
Onder de inmiddels meer dan 400 verzamelde midden paleolitische artefacten bevinden zich een aantal vuistbijlen in verschillende maten. Sommigen hebben een afgebroken top hetgeen volgens Marcel Niekus te wijten kan zijn aan het feit dat de bijlen bij de jacht tussen de gewrichten van de bejaagde dieren terecht kwamen en daardoor afgebroken zijn. Andere vuitsbijlen zijn zeer premitief bewerkt en dat zou een oorzaak kunnen vinden in bewerking door een beginnende Neanderthaler steensmid of door kinderen die de techniek van bewerking nog moesten leren. Uniek zijn ook de stenen messen waarbij één is vervaardigd uit helleflint, een zeer taaie steensoort die tijdens de IJstijden in een grote gletsjer zijn meegevoerd naar Noord Nederland.
Artefacten in de expositie van het depot te Nuis met één van de vuistbijltjes.Bij de opraving zijn kleine afslagen gevonden die passen bij de bewerking van vuursteen tot vuistbijlen, maar andere artefacten zijn vrij zeker van andere plaatsen meegebracht naar het jagerskamp. De gevonden artefacten waaronder de vuistbijlen zijn onderhand ondergebracht in een expositie van het Noordelijk Archeologisch depot te Nuis aan de Nieuweweg 76, 9364PE. Het depot is telefonisch te bereiken op tel nr. 0594- 644000. Om ze daar te bekijken is het aan te raden om een afspraak te maken.
Onder toeziend oog van Marcel Niekus wordt de expositie in het depot te Nuis ingericht.Het onderzoek bij Assen heeft inmiddels nationaal maar ook internationaal de aandacht getrokken. Met een paar collega's heeft Marcel Niekus nu de Stichting " Steentijd onderzoek Nederland opgericht, afgekort STONE. Internationale onderzoekers maar ook de in Nederland bekende archeoloog professor Wil Roebroeks uit Leiden, zijn betrokken bij de stichting die onder anderen tracht om fondsen te werven voor verder onderzoek en mogelijke opgravingen. Eén van de grote wensen van Marcel Niekus is om een populair wetenschappelijk boek te gaan schrijven over de vindplaats en het onderzoek nabij Assen, aangevuld met vondsten van midden paleolithische artefacten uit Drenthe en Fryslân. Frans de Vries van Toonbeeld Fotografie en Vormgeving uit Stiens zal zijn medewerking verlenen bij de totstand koming van het nieuwe boek
JFK/27/2/15.
Terug naar boven
College archeologie van de oud conservator van het Fries Museum, Evert Kramer
Het was toch even andere kost in het streekmuseum Burgum voor de leden van de leden van de Stientiid Wurgroep Fryslân op maandag 16 februari 2015. In de plaats van de verhalen over artefacten werd er college gegeven over de steentijd archeologie door Evert Kramer. Deze had zijn bijdrage voor deze avond met zorg gekozen. Op de tijdschaal van de aarde in het museum, liet hij zijn leerlingen zien dat mensen pas in het laatste stadium van de 4 miljard jaar oude geschiedenis van de aarde deel zijn gaan uitmaken van die geschiedenis. Een goede kennis van de geologie is de basis voor archeologisch onderzoek aldus Kramer.
Na de inleiding over de ouderdom van de aarde kreeg het verhaal een vervolg in het ontstaan van de hominiden. Deze geschiedenis werd ingeleid met een filmpje van Dr. Kristian Pedersen, Early Hominids. Natuurlijk werden we meegenomen naar de vindplaatsen in centraal Afrika waar al tientallen jaren onderzoek wordt gedaan in de bekende Olduvai vallei naar de hominiden. Hominiden zoals de Pithecantropus erectus en de Australopithecus passeerden natuurlijk in het verhaal evenals de opgraving van Lucy door Donald Johanson. Een omstreden verhaal over de ontdekking van Lucy aldus de leermeester.
De gevonden botten van Lucy in een reconstructie.Natuurlijk ging het verhaal van Evert Kramer verder en kwamen we uit bij de Homo Erectus en de beroemde vondsten van de Javamens door onze eigen Nederlandse deskundige op dat gebied, arts en antropoloog Eugéne Dubois. Ook de vondsten van Homo Erectus in het Chinese Chu ko Chan en de vondsten van andere mensen soorten zoals de Neanderthaler werden door Kramer belicht en met name de vondsten in een grot in Spanje waar neanderthalers lang verbleven en waar naast botmateriaal van Neanderthalers ook botten van mammoeten en andere grote grazers zijn gevonden.
Hester Huisman leverde vervolgens een bijdrage uit de reeks boeken van de aardkinderen van de schrijfster Jean M. Auel. Het boek "De stam van de holenbeer" geeft in een geromantiseerd verhaal heel veel gegevens weer die getuigen van een zekere kennis van de steentijd archeologie betoogde Hester. Zij leefde zich in in de hoofpersoon Ayla die als 5 jarig kind van de Homo Sapiëns in een gemeenschap van Neanderthalers terecht kwam en in die kringen werd opgevoed. Lanschappelijk omschrijvingen, het klimaat, de leefwijze en de jacht nemen de lezers mee in een prehistorische tijd. Voor de omschrijving van al die randvoorwaarden van het Neanderthalervolk liet de schrijfster zich inspireren door vakarcheologen betoogde ze.
JFK.17/2/15
Het volgende interview heb ik (Martin van Kammen) gevoerd met de rasechte archeoloog Marcel Niekus om alvast een goed beeld te krijgen wat de studie en het beroep archeoloog inhoudt.
"Vooral doen wat je leuk vindt!"
Al sinds ik een klein jongetje was, wist ik het zeker: 'later wil ik archeoloog worden!' En nu, een aantal jaren later aan het eind van mijn middelbare school-tijdperk komt die keuze, wat je de rest van je leven waarschijnlijk gaat doen, al aardig dichter bij. Om mij hierover te oriënteren, heb ik een interview gehouden met natuurlijk een wasechte archeoloog. Ik zocht Marcel Niekus op in Groningen om hem over zijn belevenissen te spreken die hij heeft gemaakt in zijn studententijd en over zijn huidige beroep, archeoloog.
Toen ik bij hem aanbelde en binnen werd gelaten, zag ik meteen dat er een archeoloog woont. Overal lagen vondsten en artefacten, die elk hun eigen verhaal hebben. Marcel's vrouw overhandigde mij een fossiel bot, dat ik herkende als een bot van een wolharige neushoorn. Na een tijde over nog wat andere vondsten te hebben gepraat, zochten wij een mooi plekje op om te gaan zitten, en kon het interview beginnen.
Marcel Niekus is begonnen met zijn studie archeologie in 1990 in Groningen. Zelf woonde hij toen nog in Hoogezand, en omdat Groningen voor hem dichtbij was, was dit een logische keuze voor hem. “In mijn tijd moest je eerst nog een jaar iets anders studeren, voordat je aan archeologie kon beginnen. Ik wilde eigenlijk antropologie of geologie studeren, maar dat was er niet meer als studievak, dus ben ik maar kunstgeschiedenis gaan studeren.” Na anderhalf jaar kon hij dan eindelijk overstappen naar archeologie. Zijn propedeuse heeft hij niet in één keer gehaald, maar moderne kunst en dat soort zaken waren niet echt zijn ding.
Zoals veel archeologen, wilde Marcel ook al sinds zijn jeugd archeoloog worden. Hij ging vaak met zijn moeder naar Cyprus, waar hij op zijn twaalfde al mee mocht doen met een opgraving bij een vindplaats. Dit was een Romeins huis dat was ingestort bij een aardbeving. De daarop volgende jaren ging hij steeds weer naar Cyprus, om daar drie weken mee te helpen met opgravingen. “De interesse voor de archeologie was er altijd al, maar hierdoor werd die echt opgewekt!”
Als ik hem vraag, wat hij het lastige aan zijn studie vond, komt het blijkbaar missende wiskunde-gen bij archeologen naar boven:”statistieken was mijn zwakke punt, maar daar hadden alle studenten moeite mee. Je hebt voor archeologie niet echt een verplicht vak nodig, maar welke vakken je moet kiezen, hangt ervan af van welke richting je later op wil.” Wel zou hij antropologie adviseren als vak, maar aangezien ik dat niet heb op school, en je het ook niet in Groningen kunt studeren, is meteen archeologie toch de kortste klap. Marcel legt dan ook uit dat antropologie vooral handig is om te bestuderen hoe of de mens vroeger heeft kunnen leven in vergelijking en aan de hand van de leefwijze van de tegenwoordige 'primitievere' volken, zoals de Aboriginals of de Inuit.
Toen Marcel afgestudeerd was, kon hij niet gemakkelijk een baan vinden. Zijn decaan had voor zijn studie nog tegen hem gezegd: “zou je dit wel doen, archeologie studeren? Er is daar helemaal geen werk in!” Tijdens zijn studie waren er zo weinig studenten dat hij soms alleen college had, en zijn klassen waren niet veel groter dan vijf man. Tegenwoordig is dat wel anders: per jaar komen er zo'n 25 studenten bij voor de faculteit archeologie. Volgens Marcel komt dat ook omdat archeologie veel meer in de belangstelling staat dan vroeger: “tegenwoordig heb je veel archeologische programma's op National Geographic en Discovery, en zelfs door Indiana Jones werden sommigen geïnspireerd om dit vak te gaan studeren. Dan heb je natuurlijk een behoorlijk verkeerd beeld.”
Marcel heeft zich na de studie eerst nog bezig gehouden met een opgraving door de universiteit, en een jaar later begon de commerciële archeologie. Dit zijn bedrijven die in opdracht van gemeenten opgravingen kunnen doen, als zij ergens iets willen bouwen. Hierdoor kon ook Marcel een vaste baan vinden bij de ARC (archeological research & consultancy ) als opgravingsleider en specialist vuur- en natuursteen. Hij heeft zelfs een tijdje colleges gegeven aan de universiteit in Groningen aan tweedejaars studenten. “Omdat je zelf zo gek bent op dat vak, is het heel mooi om dat over te brengen.” Volgens hem is dat ook gelukt, want hij had dat jaar de hoogste beoordelingen voor colleges.
Op Cyprus was hij vooral bezig met Romeinen, maar toen hij weer in Nederland kwam, werd hij een keer mee het veld op genomen om naar pijlpunten te zoeken. “Ik heb toen echt de ommezwaai gemaakt van Romeinen naar de steentijd. Die verandering heb ik dus echt gemaakt. Op Cyprus heb ik nog mozaïeken opgegraven en gegraven naar een muntschat. Dat vond ik altijd hartstikke leuk, maar toen ik weer in Nederland kwam en die amateurarcheoloog mij de pijlpunten liet zien, was ik echt verkocht.”
Dat heeft er niets mee te maken dat je hier in het noorden niet zo veel van de oud -Mediterrane cultuur kunt vinden. Je kunt tijdens je studie namelijk twee kanten op, zo vertelt Marcel. Je kunt de kant op van de pijlpunten en stenen bijlen, Europese prehistorie en de kant van de Romeinen en Grieken. “Beide richtingen zitten in hetzelfde gebouw, dus je komt elk onderwerp altijd weer tegen.” Voor hem was er nooit twijfel tussen die twee, hij wilde altijd al de prehistorie in.
Op de vraag of hij heeft bereikt wat hij wilde als archeoloog, antwoordt hij: “bijna. Ik heb jaren voor de ARC gewerkt, wat mij heel goed heeft bevallen, heel veel opgravingen gedaan en in 2000 kreeg ik de mogelijkheid om een promotieonderzoek te doen in Groningen over de steentijd. Dat is iets wat ik het komende jaar wil afronden. De droom is eigenlijk al grotendeels uitgekomen: ik schrijf artikelen, geef lezingen, colleges, ik heb hartstikke leuke projecten. Aan de ene kant wil ik graag dingen ontdekken, maar ik vind de combinatie ook leuk, om aan de ene kant wetenschappelijk onderzoek te doen, en aan de andere kant lezingen te geven aan groter publiek en geïnteresseerden.
Één van zijn mooiste herinneringen aan zijn studie was een excursie naar Ierland. Twee weken met je medestudenten opgravingen bezoeken. Maar ook de opgravingen die de universiteit zelf leidde, vond hij altijd erg leuk. In zijn tijd kon je er nog veel meer studie volgen en ook langer, omdat je domweg meer tijd had om te studeren. Hij kon bijna elke maand weer een nieuwe opgraving volgen, waar hij veel van opgestoken heeft.
Marcel heeft zich nu vooral gespecialiseerd op de steentijd, dus alles van 4000 voor Christus. Zijn proefschrift gaat over de midden-steentijd, waar hij ook nog veel artikelen over schrijft, maar zijn interesse ligt bij de oude steentijd, zoals de rendier-jagers, maar vooral de Neanderthalers hebben zijn grote interesse. Daar kan ik over meepraten. De laatste paar jaar wordt er veel meer onderzoek gedaan naar Neanderthalers met ook vernieuwde methodes, dat tot nieuwe inzichten en ontdekkingen leidt. Volgens Marcel is er nog heel veel te ontdekken over dit onderwerp, en hij wil zich graag verder specialiseren op dit gebied na het afronden van zijn proefschrift. Uitgemolken zijn de onderwerpen nog lang niet. “je kunt altijd wel doorgaan, want er zijn nog veel vragen die openstaan. Als je een opgraving doet om een vraag te beantwoorden, krijg je meestal tien nieuwe vragen erbij. Ook oude ideeën die vroeger zijn geformuleerd, kun je weer tegen het licht houden, en dan komen daar ook weer andere feiten uit.”
Als hij alle mogelijkheden zou hebben om datgene te onderzoeken wat hij wil, zou hij toch in het noorden van Nederland willen blijven want hier zijn zijn wortels. Hij zou ook het liefste doorgaan met het onderzoek naar Neanderthalers in Friesland, Groningen en Drenthe. En vooral daar opgravingen doen. Het buitenland komt dan ook niet in beeld, want al tijdens zijn werk had hij alleen maar projecten in Nederland, maar tijdens zijn studie heeft hij wel veel in het buitenland gegraven.
Een spectaculaire vondst heeft Marcel ook al eens gedaan. Bij de afbraak van een oud gebouw in Groningen vond hij in een beerput een oud zandstenen beeld van een heilige, deels nog bekleed met bladgoud. Dat beeld staat tegenwoordig in het Groninger Museum. Voor hem was dat een bijzondere vondst, ook al heeft dit 16de eeuws beeld niet veel met zijn eigen specialisatie te maken.
Door de kennismaking met een amateurarcheoloog kreeg Marcel contact met de stichting Monument & Materiaal, waardoor hij aan een tiental opgravingen in en rondom Groningen kon meedoen. “Als ik een rijtje zou maken, staat steentijd op nummer één, en terpenonderzoek samen met de middeleeuwen op een gedeelde tweede plaats. Ik vindt die opgravingen in de stad altijd wel spannend, je weet nooit wat er in de beerputten zitten kan. Misschien is dat wel de schatzoeker in mij”.
Of er ook nog andere banen zijn te vinden na de studie archeologie dan het beroep archeoloog zelf vraag ik Dan valt Marcel's vrouw bij: “ je mag dan aardrijkskunde en geschiedenis geven aan middelbare scholen. Je zou dan nog een opleiding bij de Pabo moeten volgen om lesbevoegdheid te krijgen, maar de kennis heb je dan al wel.” Wat ook nog veel archeologen doen is het maken van populaire boeken, en je zou natuurlijk journalist kunnen worden bij kranten en tijdschriften, voor het schrijven van archeologische artikelen. Ook kun je er nog aan denken om bij een museum te gaan werken als conservator of medewerker, en bij de gemeente is bij projecten ook meestal wel de vraag naar archeologen als er iets gevonden zou kunnen worden voordat er een gebouw overheen wordt geplaatst.
Marcel vond het meestal wel leuker om opgravingen te doen met en voor de universiteit, dan voor commerciële bedrijven. Op de universiteit had het allemaal meestal niet zo'n haast, en kon je rustig je werk doen. Maar omdat bijvoorbeeld de ARC een bedrijf is, wil het resultaten zien. Er was dus altijd een zeker druk bij een bedrijf. “Ook als je leuke dingen vindt, kun je daar dan niet dieper op ingaan, omdat daar het budget niet voor is.”
“Als je zeer gepassioneerd bent in de archeologie, zoals ik, sta je er mee op, en ga je er weer mee naar bed. Ik werk ook vaak nog 's avonds of in de weekenden nog door, maar er zijn ook mensen die werken van negen tot vijf, en dan zijn ze er klaar mee.” Het is dus maar net hoe je tegenover je baan als archeoloog staat, hoe groot dat deel is wat het van je dagelijks leven inneemt. Als ik naar de weersomstandigheden vraag, of archeologie dan ook gewoon doorgaat in de winter, omdat het toch ook een beroep is wat je voor een groot deel buiten uit moet voeren, zegt Marcel dat het natuurlijk met ijs en sneeuw weinig zin heeft om naar buiten te gaan en stenen te gaan zoeken. Maar commerciële archeologie gaat gewoon door. “De universiteit zal nu niks doen.” Dat slaat natuurlijk op de opgravingen, want boeken en studentenkamers trekken zich weinig aan van het koude winterweer.
Tot slot vraag ik nog aan Marcel wat hij zou adviseren aan de komende generatie archeologen. “Laat je niet gek maken” komt er dan uit. “Vooral doen wat je leuk vindt, denk niet te veel na over eventuele banen, want dat komt altijd wel goed. Ook als je zelf al archeoloog bent, volg dan gewoon je passie, wat je leuk vindt”. Ik bedank Marcel van harte voor het interview. Hij zei dat hij nog wat voor mij had. Hij pakt een paar bladen, waar hij zelf ook artikelen voor heeft geschreven, en een boek over de steentijd in Nederland. “Voel je niet schuldig, ik had dat boek dubbel, dus mag jij dit hebben!”
Mijn beeld van de archeologie is niet veranderd, maar juist bevestigd. Door dit gesprek kreeg ik meteen zin om met deze studie te beginnen, meteen in de boeken te duiken en natuurlijk vooral zelf opgravingen te doen! Zoals Marcel al zei; laat je niet gek maken, en doe vooral wat je leuk vindt! Nou, dan is archeologie sowieso wat ik ga doen!
Martin van Kammen